TopTaal A0A1 24 augustus

• NT2
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 6

Wat gaan we vandaag doen?

- voorzetsels oefenen

- voltooide tijd van onregelmatige werkwoorden

- spreek- en schrijfoefening "Typisch Nederlands eten"

- Thema 4, deel 1

................... ons huis staat een kerk.

1. Over
2. Tegenover
3. Onder
4. Om

De mensen stonden in een kring ............ het graf.

1. tussen
2. uit
3. rond
4. aan

Weet je waar de Action is? Die zit ................... de Jumbo.

1. naast
2. tussen
3. op
4. uit

Kom je me ophalen? Ik wacht .................... het station op je!

1. over
2. van
3. na
4. voor

De hond slaapt altijd ................. de gang.

1. tegen
2. om
3. in
4. door

De dronken man loopt ................... de fiets aan.

1. voor
2. door
3. tegen
4. over

De auto rijdt .................. de poort.

1. tussen
2. door
3. met
4. aan

Laura neemt de kinderen .................. naar opa en oma.

1. mee
2. achter
3. onder
4. tegen

Jullie worden ziek .................... al dat ongezonde eten!

1. achter
2. onder
3. naar
4. van

In uw kantoor hangt een mooi schilderij ............... de muur.

1. voor
2. aan
3. bij
4. in

De studenten gaan vaak .................... de bioscoop.

1. naar
2. op
3. met
4. van

Met deze knop zet je de computer aan en .................

1. uit
2. van
3. door
4. tegenover

Weet je het nog?

1. Zoek de stam (fietsen - fiets, wandelen - wandel)

2. Zet "ge" voor de stam. (Gefiets?, Gewandel?)

3. Zet er een "d" of een "t" achter.  Staat de laatste letter        van de stam in SOFTKETCHUP? 

    (gefietst of gewandeld)

4. Wat is het hulpwerkwoord?

     Ik heb gefietst, ik heb gewandeld

Uitzonderingen:

verhuizen

de stam = verhuis

Maar........ ik ben verhuisd

leven

de stam = leef

Maar........ ik heb geleefd

De priester heeft de kaarsen ....................(doven)

De oma van Peter heeft veel ................ (reizen)

Werkwoorden die beginnen met :

ge-, be-, ver- of ont- krijgen geen "ge" voor de stam

gebeuren - het is gebeurd

verdraaien - wij hebben verdraaid

beloven - jij hebt beloofd

ontdekken - zij heeft ontdekt

Heb je het hout .................? (verbranden)

Is het vlees al ........................? (ontdooien)

Hebben de leerlingen de vraag goed ................? (beantwoorden)

De politie heeft de dief niet ................ (geloven)

Onregelmatige werkwoorden:

komen                      - ik ben gekomen

lezen                          - ik heb gelezen

schrijven                   - ik heb geschreven

spreken                     - ik heb gesproken

hebben                      - ik heb gehad

mogen                       - ik heb gemogen

zitten                          - ik heb gezeten

zijn                          - ik ben geweest

doen                       - ik heb gedaan

begrijpen              - ik heb het begrepen

gaan                       - ik ben gegaan

heten                      - ik heb geheten

denken                   - ik heb gedacht

kijken                      - ik heb gekeken

liggen                     - ik heb gelegen

weten                     - ik heb geweten

Wetenschappers hebben een schat ...................... in Egypte. (ontdekken)

1. ontgedekt
2. ontdekt
3. geontdekt
4. ontdekken

Waar heb je die mooie trui ..................? (kopen)

1. gekoopt
2. gekopen
3. gekocht
4. gekopt

De dokter heeft het goede nieuws ................. (vertellen)

1. verteld
2. vertellen
3. vertold
4. geverteld

De schrijver heeft al jaren geen boeken meer ...................

1. geschrijvd
2. geschrijven
3. geschreven
4. geschreefd

Bungy jumpen heb ik nooit ...................... (durven)

1. gedurft
2. gedurvt
3. gedurfd
4. gedurvt

De koning heeft mooi ...................... (spreken)

1. gespreekt
2. gespreken
3. gesprokt
4. gesproken

De tante had het kind een snoepje ..................... (beloven)

1. gebeloofd
2. beloovd
3. beloofd
4. gebeloven

Hebben jullie gisteren naar voetbal ....................? (kijken)

1. gekijkt
2. bekeken
3. gekeekt
4. gekeken

Zij hebben niet aan de boeken ................... (denken)

1. gedenkt
2. gedacht
3. gedenken
4. dachten

De dokter heeft Corona ...................... (hebben)

1. Gehebt
2. geheeft
3. gehad
4. gehebd

Het meisje heeft ...................... toen ze die leuke jongen zag. (blozen)

1. gebloost
2. gebloosd
3. geblozen
4. geblosen

Wij zijn nog nooit in China .................. (zijn)

1. geweest
2. gewast
3. gewaren
4. gezijnd