d16B tekstbespreking

in eo (r.2)
Waarnaar verwijst eo?
A
tribunal
B
milites
C
castra
D
duo viri
1 / 32
suivant
Slide 1: Quiz
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

in eo (r.2)
Waarnaar verwijst eo?
A
tribunal
B
milites
C
castra
D
duo viri

Slide 1 - Quiz

Slide 2 - Diapositive

Toen ik in het kamp ben gekomen, heb ik veel soldaten zien staan rond een podium.

Daarop zaten twee mannen, beiden prachtig gekleed.
Wie van beiden was koning?

Slide 3 - Diapositive

eo (r.2). Waar moet je dit zoeken in je woordenlijst?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is soldij?

Slide 5 - Diapositive

wat is 'soldij'?

Slide 6 - Question ouverte

Omdat ik dit vreesde te vragen, heb ik de man, die aan de soldaten hun soldij gaf, met een zwaard gedood.

Slide 7 - Diapositive

Welke woordsoorten leiden een bijzin in?
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
bijwoord
C
nevenschikkend voegwoord
D
onderschikkend voegwoord

Slide 8 - Quiz

betrekkelijk voornaamwoord
onderschikkend voegwoord
qui
cuius
cum
postquam
quia
ut
quo
si
quae

Slide 9 - Question de remorquage

Vervolgens, terwijl ik probeerde snel door de menigte te vluchten,  hebben de soldaten me gegrepen en voor het podium geplaatst,

Slide 10 - Diapositive

Waarom moet het praesens 'tempto' toch met een verleden tijd vertaald worden?

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive

-que
en
maar
of
want
et
sed
autem
enim
an
nam

Slide 13 - Question de remorquage

De andere man, die op het podium zat, zei: "ik ben de koning. Wie ben jij? Waarom heb je mijn secretaris gedood?" Ik antwoordde: "ik ben een Romeins burger.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

een predicatieve bepaling (/dubbelverbonden bep.) is zowel bijvoeglijk als bijwoordelijk. Met welk voorzetsel kun je dit vaak vertalen?
A
van
B
als
C
met
D
door

Slide 17 - Quiz

Ze noemen me Gaius Mucius. Als vijand wilde ik een vijand doden.

Slide 18 - Diapositive

Let eens op de voegwoorden....

Slide 19 - Diapositive

Welke bewering klopt?
A
si is nevenschikkend, nam is onderschikkend
B
si is onderschikkend, nam is nevenschikkend
C
beide zijn nevenschikkend
D
beide zijn onderschikkend

Slide 20 - Quiz

Als je me zult hebben gedood, zul je nooit meer veilig slapen: want na mij zullen veel Romeinse jongemannen, dapper en woest, je proberen te doden.

Slide 21 - Diapositive

na een ontkennend woord betekent 'iam'
A
al
B
meer
C
reeds
D
nu

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive

Tum rex crudelis, [qui fortitudinem meam temptare voluit,] servos iussit ignem afferre.

Welk woord in de bijzin is lijdend voorwerp?
A
rex crudelis
B
fortitudinem meam
C
servos
D
ignem

Slide 24 - Quiz

Toen beval de wrede koning, die mijn dapperheid op de proef wilde stellen, slaven om vuur te brengen.
Ik wierp onmiddellijk mijn hand in het vuur en ik zei, terwijl het vuur .. (a)....   roosterde: "kijk, ik vrees noch het vuur, noch de dood.

Slide 25 - Diapositive

waarnaar verwijst 'eam'?

Slide 26 - Question ouverte

Vertaal: Deinde rex virtute mea valde commotus erat et me Romam remisit.’

Slide 27 - Question ouverte

Omnes Romani Mucium fortem valde laudaverunt et ex eo tempore  eum ‘Scaevolam’ appellaverunt.

Slide 28 - Diapositive

benoem 'fortem'
A
acc. sg. mnl.
B
acc. sg. onz.
C
acc. sg. vrl.

Slide 29 - Quiz

eo, eum.
Wat is waar?
A
eo en eum zijn allebei zelfstandig
B
eo en eum zijn allebei bijvoeglijk
C
eo is bijvoeglijk, eum is zelfstandig
D
eo is zelfstandig, eum is bijvoeglijk

Slide 30 - Quiz

A
B
C

Slide 31 - Diapositive

Wie zijn de mensen die zijn aangeduid met A, B en C? Noteer als antwoord een citaat uit he tLatijn.

Slide 32 - Question ouverte