Zinsdelen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Grammatica 1/2/3 

1K

3-3-25

Laptops dicht op tafel

Lesdoel

- Aan het einde van deze les kunnen jullie allemaal zinsontleden t/m de bijwoordelijke bepaling.

Wat weten we nog/al?
Ik ga mijn fiets schoonmaken.
Onderwerp?
Pv?
WWG?

Klein beetje herhaling

Persoonsvorm, hoe vinden we die?

Werkwoordelijk gezegde, hoe vinden we die?

Onderwerp, hoe vinden we die?

Klein beetje herhaling

Persoonsvorm, hoe vinden we die?

Vragend maken // Tijd veranderen // Meervoud

Werkwoordelijk gezegde, hoe vinden we die?

Wat zijn alle werkwoorden in de zin?

Onderwerp, hoe vinden we die?

Wie/wat + WWG

De hond heeft een bal gepakt

Persoonsvorm?

1. De hond
2. Heeft
3. Een bal
4. Gepakt

De docent geeft heel veel huiswerk

Onderwerp?

1. De docent
2. Geeft
3. Heel veel huiswerk
4. Huiswerk

Mag ik een rondje lopen?

Werkwoordelijk gezegde?

1. Lopen
2. Ik
3. Een rondje
4. Mag, Lopen

Wat hadden we nog over?

- een bal

-heel veel huiswerk

-een rondje

Lijdend voorwerp!

- Stel de vraag: wat/wie + WWG + OW

-Ondergaat de handeling in de zin

-Kan een "ding" zijn of een persoon

Even klassikaal

- Mijn vader leest een boek

Wat/wie + WWG + OW

- Ik ga bloemkool en spinazie eten

Wat/wie + WWG + OW

Meewerkend voorwerp

- Heeft de derde rol in de zin.

-Is het ding waarop de actie is gericht of de persoon op wie de actie is gericht.

-Bijvoorbeeld: De leraar bezorgt zijn collega een leuke dag.

Vraag jezelf: Aan wie? / Voor wie?

De postbode bezorgt mijn buurman een pakketje.

1. De postbode
2. bezorgt
3. mijn buurman
4. een pakketje

Bijwoordelijke bepaling

- Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, waarom, hoelang, waarheen, waarvandaan, hoe, en waarmee

-Er kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen in een zin staan.

Bijvoorbeeld: De leraar gaat zijn collega morgen een leuke dag bezorgen.

De leraar gaat zijn collega morgen een leuke dag bezorgen.

De jongen koopt een nieuwe fiets.

Lijdend voorwerp?

1. koopt
2. nieuwe fiets
3. De jongen
4. een nieuwe fiets

Joey heeft zijn tas ingepakt

Lijdend voorwerp?

1. Joey
2. zijn tas
3. ingepakt

De voetbaltrainer geeft de spelers instructies.
Lijdend voorwerp?

1. De voetbaltrainer
2. geeft
3. de spelers
4. instructies

Een glas water kan ik snel opdrinken.

WWG?

1. een glas water
2. kan, snel opdrinken
3. Kan, opdrinken
4. Ik kan, opdrinken

De buurman wast zijn auto.

OW?

1. De buurman
2. wast
3. zijn auto

Zullen we morgen een auto gaan bekijken?
Bijwoordelijke bepaling?

1. morgen
2. we
3. een auto
4. gaan bekijken

Lisa schildert een mooi portret voor haar vriendje.
Meewerkend voorwerp?

1. Lisa
2. schildert
3. een mooi portret
4. voor haar vriendje

Toets maken!

Gebruik het blad van deze les!

"Aan het einde van deze les kunnen jullie allemaal zinsontleden t/m het lijdend voorwerp."

😒🙁😐🙂😃

Goed gewerkt!

Spullen pakken!