26 EBG - Splitsbare werkwoorden

Splitsbare werkwoorden
Soms worden werkwoorden in een zin gescheiden.
Deze werkwoorden noemen we splitsbare  werkwoorden. 

Voorbeelden zijn:
uitslapen, opzoeken, weggooien
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Splitsbare werkwoorden
Soms worden werkwoorden in een zin gescheiden.
Deze werkwoorden noemen we splitsbare  werkwoorden. 

Voorbeelden zijn:
uitslapen, opzoeken, weggooien

Slide 1 - Diapositive

Scheidbare werkwoorden
Veel Nederlandse werkwoorden hebben een voorvoegsel
      in-,    op- ,    mee-,    terug-
De meeste van deze werkwoorden zijn splitsbaar. 




Schoonmaken: 
Ik maak mijn kamer schoon
Ik maakte mijn kamer schoon. 
Ik heb mijn kamer schoongemaakt.
Splitsbare werkwoorden

Slide 2 - Diapositive

voorzetsels

Slide 3 - Diapositive

Splitsbare werkwoorden
Elk werkwoord heeft dan een andere betekenis.

  • staan: opstaan,  afstaan,  ontstaan
  • doen: aandoen, opdoen, overdoen
  • maken: klaarmaken, schoonmaken
  • komen: aankomen, opkomen, afkomen, wegkomen

 

          Wij staan om 7:00 op.
          Wanneer geef jij je sleutel terug?
          De trein komt nu aan.
          Ik neem een cadeau mee.
     (!) Hij droogt de borden af met een handdoek.

Slide 4 - Diapositive

We gaan samen oefenen. Pak je schrift
  1. invullen / jullie / het formulier
  2. schoonmaken / de buurvrouw / haar bril
  3. uittrekken / wij / onze sokken
  4. binnengaan / hij / het gebouw
  5. rondrijden / zij / in een nieuwe auto

Slide 5 - Diapositive

Schrijf het hele werkwoord in je schrift.
  1. Ik stap altijd als laatste de bus in.
  2. Jan slaapt in het weekend graag uit.
  3. Was je die dure kopjes voorzichtig af?
  4. Waar stap jij uit?
  5. Doe de ramen even dicht!
  6. De docent schrijft de namen op.
  7. Ik doe het raam open.

Slide 6 - Diapositive

Schrijf het hele werkwoord in je schrift.
8.  Mijn zus doet het licht aan.
9.  Mijn broer maakt de auto schoon.
10. Ik kan dit zware werk niet goed aan.
11.  Hij maakt het geld vanavond aan ons over.
12. Gelukkig het is zaterdag, vandaag slaap ik uit.
13. Belt jouw zus je weleens op?
14. Leest jouw docent wel eens een boek voor?

Slide 7 - Diapositive

Zet in de goede volgorde.
op - Ik - je - bel - vanavond

Slide 8 - Question ouverte

Zet in de goede volgorde
af - De wekker - loopt- om - uur - zes

Slide 9 - Question ouverte

Zet in de goede volgorde:
Neem - dat boek - jij - mee - morgen ?

Slide 10 - Question ouverte

Zet in de goede volgorde:
komt - aan - Hoe laat - de trein - ?

Slide 11 - Question ouverte

Zet in de goede volgorde:
ruim - Ik - straks - op - mijn - kamer

Slide 12 - Question ouverte

Opdracht 1
  1. Lees dit eerst!
  2. Maak straks de opdrachten op de website.
  3. Er zijn 6 oefeningen. Je moet er 4 maken.
  4. Ga naar de volgende bladzijde en klik op de website.

Slide 13 - Diapositive

Opdracht 2 
Schrijf zinnen in de verleden tijd in je schrift
  1. afwassen / hij / de glazen
  2. opbellen / ik / mijn moeder
  3. uitlaten / mijn buurman / de hond
  4. uitdelen / hij / snoepjes
  5. klaarmaken / ze / het eten
  6. afbreken / de mannen / het huis
  7. ophouden / jullie / met kletsen

Slide 14 - Diapositive

Opdracht 3.
Schrijf zinnen in de voltooide tijd in je schrift.
  1. hebben / afwassen / hij / de glazen
  2. hebben / opbellen / ik / mijn moeder
  3. hebben / uitlaten / mijn buurman / de hond
  4. hebben / uitdelen / hij / snoepjes
  5. zijn / wegvliegen / de vogels / door de kat
  6. zijn / afbreken / de huizen / gisteren
  7. wanneer / zijn / ophouden / jullie / met kletsen / ?

Slide 15 - Diapositive