H36 Bijwoord en voorzetsel

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.
Noteer van de onderstaande zinnen alle voorzetsels en bijwoorden in je schrift.
  1. Hij staat achteraan in de rij te wachten.
  2. Waarom sta je hier te kletsen?
  3. Ze keek me licht verontwaardigd aan.
  4. In het museum hing een zeldzaam mooi schilderij.

  1. Schrijf een zin met een voorzetseluitdrukking  in je schrift.

Klaar? Stillezen
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Deze week
Maandag:Instructie bijwoord en voorzetsel
Dinsdag: Oefenen/ extra instructie
Vrijdag: Tevredenheidsonderzoek /leesuur

Weektaak 15 april
Leren: H36 (blz. 146 t/m 149) + woordjes
Maken: H36 1 t/m  9 (10)
19 april so woordsoorten!!

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen

Na deze lessenserie kun je:
- voorzetsel en bijwoorden herkennen en gebruiken
https://www.youtube.com/watch?v=2veD1oePtII

Route

A: Meedoen met instructie.

B: Infographic/ schema maken H36. Maken 1 t/m 9


Slide 4 - Diapositive

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop dicht op tafel.
Noteer van de onderstaande zinnen alle voorzetsels en bijwoorden in je schrift.
  1. Hij staat achteraan in de rij te wachten.  B: achteraan V: in
  2. Waarom sta je hier te kletsen? B: Waarom, hier V:-
  3. Ze keek me licht verontwaardigd aan. B: licht V: -
  4. In het museum hing een zeldzaam mooi schilderij. B: zeldzaam V: In

  1. Schrijf een zin met een voorzetseluitdrukking  in je schrift.

Klaar? Stillezen

Slide 5 - Diapositive

Welke voorzetsels ken je?

Slide 6 - Carte mentale

Voorzetsels
Een voorzetsel geeft aan:
1) Plaats voor, in, achter, tussen, onder, boven, naast,bij, op.... (de kast)
2) tijd: na, tijdens, gedurende .... (de vakantie)
3) reden/oorzaak: vanwege, door, ondanks... (de vakantie)

LET OP!!
Delen van splitsbare werkwoorden horen bij het wg. (Hij keurde het af.> afkeuren)
Soms is een voorzetsel deel van een vaste combinatie: op iemands hulp rekenen/in verband met..
Een voorzetsel staat meestal voor een lidwoord of een voornaamwoord. (met de fiets/voor deze mensen). Soms ontbreekt het lidwoord. (in bed/aan tafel..)

Slide 7 - Diapositive

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin (noteer ze in de volgorde waarin je ze aantreft, gescheiden door een spatie):

Gedurende de komende weken, zullen de leerlingen les volgen via de computer.

Slide 8 - Question ouverte

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

Na twee uur werken neem ik even pauze en loop ik een rondje om het huis of door de tuin.

Slide 9 - Question ouverte

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

De kleine kinderen van mijn collega zijn bezig met een prachtige tekening.

Slide 10 - Question ouverte

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

Vanwege deze unieke situatie leer ik ineens heel veel over digitaal lesgeven.

Slide 11 - Question ouverte

Welke voorzetsel hoort op de puntjes?

Ik zou het....jouw hulp nooit gered hebben.
A
met
B
zonder
C
voor
D
tijdens

Slide 12 - Quiz

Zit er een voorzetsel in deze zin?

De docent kijkt de toets na.
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

Welke voorzetseluitdrukking hoort in deze zin?

… verband … de vakantie zijn de winkels langer open.

Slide 14 - Question ouverte

Welke voorzetseluitdrukking hoort in deze zin?

… tegenstelling … vorig jaar trok de kermis nu veel bezoekers.

Slide 15 - Question ouverte

Welke voorzetsels zitten er in deze zin?

Op school schrijf ik soms stiekem mijn huiswerk over van een klasgenoot.

Slide 16 - Question ouverte

Bijwoorden 
  • geven een plaats aan: hier, er, daar, rechts, ergens, nergens
  • geven een tijd aan: nu, soms, plotseling, 's morgens, gauw, vanavond, daarna
  • zijn woorden als: wel, toch, ook, nog, immers, niet, misschien
  • zijn vraagwoorden als: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee en hoe
(Verwar het bijwoord niet met het vragend voornaamwoord)

Kunnen iets zeggen over:
  • een werkwoord: De scooter rijdt hard.
  • een ander bijwoord: Hij heeft zijn test bijzonder slecht gemaakt.
  • een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis.

Slide 17 - Diapositive


Noteer de twee bijwoorden uit onderstaande zin.

Waarschijnlijk zal de nieuwslezer vanavond vertellen over de opkomende storm.

Slide 18 - Question ouverte

Noteer de twee bijwoorden uit onderstaande zin.

Dat vind ik een heel erg mooi cadeau.

Slide 19 - Question ouverte


Noteer de twee bijwoorden uit onderstaande zin.

Jullie zouden toch gisteren vertrekken naar Marbella?

Slide 20 - Question ouverte


Noteer de twee bijwoorden uit onderstaande zin.

Ik zou morgen zeker naar de nieuwe James Bondfilm gaan!

Slide 21 - Question ouverte

Starttaak
Etui, planner, lesboek, leesboek, schrift open en laptop (dicht) op tafel.

Schrijf een kort mailje aan je mentor, waarin je uitlegt waarom je vanochtend te laat was voor het eerste uur.

Gebruik in ieder geval de volgende voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen: ondanks, wegens, door toedoen van.

Klaar?  Laptop dicht. Stillezen
timer
10:00

Slide 22 - Diapositive

Deze week
Maandag:Instructie bijwoord en voorzetsel
Dinsdag: Oefenen/ extra instructie
Vrijdag:Tevredenheidsonderzoek/leesuur

Weektaak 15 april
Leren: H36 (blz. 146 t/m 149) + woordjes
Maken: H36 1 t/m  9 (10)

19 april so woordsoorten!!

Slide 23 - Diapositive