H36 -Bijwoord en voorzetsel (2)

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • boek Kern + schrift
  • etui 
  • leesboek
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • boek Kern + schrift
  • etui 
  • leesboek

Slide 1 - Diapositive

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 2 - Diapositive

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 1F!

Vandaag...
- Wat weet je nog?
- Theorie H36 - Voorzetsel
- Opdrachten maken


Leerdoel:
- Ik leer wat de kenmerken en functie van bijwoorden en voorzetsels zijn in een zin.
Huiswerk 
Maken: H36: opdr. 1 t/m 4, 6 en 7.

Slide 3 - Diapositive

Huiswerk
Maandag 16 januari:
Maken H36: opdr. 1 t/m 4, 6 en 7


Slide 4 - Diapositive

Noteer de voornaamwoorden en geef aan of het persoonlijke of bezittelijke voornaamwoorden zijn.

Hij had u een kaart gestuurd vanwege uw verjaardag.

Slide 5 - Question ouverte

Noteer de voornaamwoorden en geef aan of het persoonlijke of bezittelijke voornaamwoorden zijn.

Heb je hem gisteren in onze auto zien rijden?

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Diapositive

Noteer de aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden.

In Istanbul is er een eekhoorn die Karamel heet.

Slide 8 - Question ouverte

Noteer de aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden.

Die chirurgen hebben de eekhoorn opgenomen voor een operatie die zes uur duurde.

Slide 9 - Question ouverte

Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets aan:
deze, die, dit, dat, zo'n, dergelijke

Deze dag gaat heel leuk worden.
Die leerling heeft goed gescoord!

Staat meestal voor een ZN: deze hond
maar je kan het er ook achter denken: luistert beter dan die (hond).

Slide 10 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord
Heeft betrekking op een woord dat/ zin die vooraf gaat. 
die, dat, wie, wat, welk(e), hetgeen

De hanglamp die ik vandaag weggegooid heb. 


Slide 11 - Diapositive

Noteer de bijwoorden uit onderstaande zin.

Rutte kwam toen overal heel soepel mee weg.

Slide 12 - Question ouverte

Noteer de bijwoorden uit onderstaande zin.

Hoe dat jou nou heeft kunnen ontgaan, is mij werkelijk een mysterie.

Slide 13 - Question ouverte

Voorzetsel
We lezen de theorie op blz. 148 van Kern.
Bijv.  in, op, met, tegen, etc.

  • 'Kastwoorden' of 'kooiwoorden':
  • Een voorzetsel geeft meestal aan waar of wanneer iets is.
  • Een voorzetsel staat aan het begin van een woordgroep.
  • Als je een voorzetsel achter een woordgroep plaatst, noem je het een achterzetsel.

Slide 14 - Diapositive

Noteer de voorzetsels en achterzetsels uit onderstaande zin.

De droom van veel politici is besparen op gezondheidszorg zonder dat de kwaliteit verslechterd.

Slide 15 - Question ouverte

Noteer de voorzetsels en achterzetsels uit onderstaande zin.

Nabij de Sudanese hoofdstad is een bijzonder graf ontdekt: het graf van een paard.

Slide 16 - Question ouverte

Aan de slag!
Maken: H36: opdr. 1 t/m 4, 6 en 7.
De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar? 
Kies uit: 
  • opdr. 10
  • lezen in je leesboek
timer
15:00

Slide 17 - Diapositive

Huiswerk
Maandag 16 januari
H36: opdr. 1 t/m 4, 6 en 7.


Slide 18 - Diapositive