4H Oefentoets Thema 6 + 7

De Magot is een apensoort die voorkomt in Noord Afrika. In het Duitse plaatsje Daun ligt een wildpark dat een ‘Affenschlucht’ heeft ingericht. Dat is een goed omheind stuk bos waarin een groep magots leeft. In dit bos is een breed wandelpad aangelegd vanwaar de bezoekers de apen kunnen observeren. Kort na het uitzetten van de apen lieten ze zich niet zo veel zien, maar tegenwoordig lopen ze over de paden en zoeken contact met de bezoekers. Sommige apen ontwikkelen zich zelfs tot zakkenrollers die eten en andere dingen uit zakken en tassen halen. De jonge apen nemen dit gedrag feilloos over.
- Welk leerproces (1.) heeft ertoe geleid dat de apen zich na enige tijd steeds meer lieten zien?
- Door welk leerproces (2.) ontwikkelen de jonge apen zich tot zakkenrollers?


A
Leerproces 1 : gewenning Leerproces 2: conditionering
B
Leerproces 1: Gewenning Leerproces 2: Trial and Error
C
Leerproces 1: Gewenning Leerproces 2: Imitatie
D
Leerproces 1: Conditionering Leerprocels2: Trial and Error
1 / 33
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

De Magot is een apensoort die voorkomt in Noord Afrika. In het Duitse plaatsje Daun ligt een wildpark dat een ‘Affenschlucht’ heeft ingericht. Dat is een goed omheind stuk bos waarin een groep magots leeft. In dit bos is een breed wandelpad aangelegd vanwaar de bezoekers de apen kunnen observeren. Kort na het uitzetten van de apen lieten ze zich niet zo veel zien, maar tegenwoordig lopen ze over de paden en zoeken contact met de bezoekers. Sommige apen ontwikkelen zich zelfs tot zakkenrollers die eten en andere dingen uit zakken en tassen halen. De jonge apen nemen dit gedrag feilloos over.
- Welk leerproces (1.) heeft ertoe geleid dat de apen zich na enige tijd steeds meer lieten zien?
- Door welk leerproces (2.) ontwikkelen de jonge apen zich tot zakkenrollers?


A
Leerproces 1 : gewenning Leerproces 2: conditionering
B
Leerproces 1: Gewenning Leerproces 2: Trial and Error
C
Leerproces 1: Gewenning Leerproces 2: Imitatie
D
Leerproces 1: Conditionering Leerprocels2: Trial and Error

Slide 1 - Quiz

Een koekoek profiteert van het broedzorggedrag van andere vogels.
Een koekoeksvrouwtje legt haar ei in het nest van bijvoorbeeld een
roodborstje. Het pasgeboren, nog blinde koekoeksjong duwt de eieren
of jongen van het roodborstje uit het nest . De vogel die het nest
heeft gemaakt, treedt daarna op als pleegouder voor de jonge
koekoek. Opmerkelijk is dat een koekoeksvrouwtje haar eieren vrijwel
altijd legt in het nest van de pleegoudersoort waardoor zij zelf is
grootgebracht. Door welk leerproces leren koekoeken welke soort hun
pleegouder is?
A
inprenting
B
imitatie
C
conditionering
D
gewenning

Slide 2 - Quiz

Het gedrag van 5 hennen wordt gevolgd en genoteerd in een protocol. De resultaten zijn als volgt:
Hen P: loopt rond - pikt T - drinkt - pikt R - pikt voedsel - wacht
Hen Q: loopt rond - wacht - pikt voedsel - wacht - drinkt - loopt rond
Hen R: wacht - loopt rond - drinkt - pikt Q - pikt voedsel - wacht - loopt rond
Hen S: loopt rond - pikt voedsel - pikt R - wacht - loopt rond
Hen T: wacht - drinkt - pikt Q - wacht - loopt rond - pikt voedsel
Welke hen staat bovenin de pikorde? En welke hen het laagst?
A
Hoogst: hen P Laagst: hen Q
B
Hoogst: hen S Laagst: hen Q
C
Hoogst: hen P Laagst: hen R
D
Hoogst: hen S Laagst: hen R

Slide 3 - Quiz

Rotganzen trekken in de winter vanuit Siberië naar Nederland en vertrekken eind mei weer naar hun broedgebied. In Nederland leven rotganzen in grote groepen. Eenmaal in Siberië aangekomen, vallen de groepen in paartjes uiteen. Daarmee verandert ook het gedrag ten opzichte van elkaar. Voorafgaand aan de voortplanting vertonen de paartjes daar opmerkelijk gedrag.
Hoe heet het gedrag dat de ganzen gaan vertonen zodra ze in paartjes in het broedgebied zijn, voorafgaand aan de paring?


A
territorium gedrag
B
sociaal gedrag
C
balts
D
voortplantingsgedrag

Slide 4 - Quiz

Wolven leven van prooien die veel groter zijn dan zijzelf. Die kunnen ze alleen overmeesteren wanneer ze samenwerken. In de groep heeft elke wolf zijn plek in de rangorde.
In het algemeen is de taakverdeling in een rangorde in het voordeel van
A
het individu
B
de groep
C
het individu en de groep
D
de soort

Slide 5 - Quiz

Een boer verjaagt de spreeuwen uit zijn tarweveld door om de minuut een harde knal te laten klinken uit een geluidsinstallatie. Door de knal vliegen de spreeuwen weg. Na verloop van tijd vliegen de spreeuwen niet meer weg wanneer zij de knal horen.
Door welk leerproces vliegen de spreeuwen niet meer weg?

A
imitatie
B
gewenning
C
trial and error
D
conditionering

Slide 6 - Quiz

Een rat wordt in het centrum van een doolhof geplaatst. Na een bepaalde tijd vindt de rat de uitgang, waar hij wordt beloond met een stukje kaas.
De volgende keer vindt de rat de uitgang in een kortere tijd.

Door welk leerproces kon de rat de route in kortere tijd afleggen?




A
inprenting
B
trial and error
C
inzicht
D
conditionering

Slide 7 - Quiz

Hieronder staan drie gegevens:
1 de beschrijving van handelingen
2 afkortingen voor de handelingen
3 het doel van de handelingen
4 de frequentie waarin de handeling optreedt
Welke gegevens horen thuis in een ethogram?

A
alleen 1
B
1 en 2
C
1 en 4
D
1, 2 en 4

Slide 8 - Quiz

In een onderzoek naar pikgedrag krijgen kuikens een mengsel van gewone (gele) en gekleurde (rood, groen en oranje) graankorrels aangeboden. Genoteerd wordt welke korrels er opgepikt worden in een bepaalde tijd.
Kleur graankorrel Aantal keren dat er naar het graan gepikt wordt in 5 minuten
Rood 52
Groen 25
Geel 13
oranje 12
De kleur rood is voor de kuikens:
A
een supernormale prikkel
B
een sleutelprikkel
C
een signaal
D
een uitwendige prikkel

Slide 9 - Quiz

Een hongerige pad kreeg een levende zweefvlieg aangeboden die veel lijkt op een wesp. De pad at de zweefvlieg op. Vervolgens kreeg de pad een levende wesp aangeboden. Toen de pad de wesp wilde verorberen stak de wesp. De pad liet de wesp daarna ongemoeid. Toen de hongerige pad opnieuw een zweefvlieg kreeg aangeboden, reageerde de pad niet. Door welke vorm van leren vermijdt de pad de zweefvlieg?
A
gewenning
B
imitatie
C
inzicht
D
proefondervindelijk leren

Slide 10 - Quiz

In de afbeelding is weergegeven hoe vaak een meeuwenkuiken pikt naar een model van een snavel.
Wat is de sleutelprikkel die leidt tot het pik gedrag?
A
de vorm van de snavel
B
de kleur rood
C
een rode vlek op een gele snavel
D
het contrast van rood met een andere kleur

Slide 11 - Quiz

Wat is de FUNCTIE van aangeboren gedrag meestal bij dieren?
A
Het volgen van de moeder
B
Het vergroten van de overlevingskans
C
Zorgen voor voedsel
D
Het bemachtigen van een territorium

Slide 12 - Quiz

Maxime en Zolikha kiezen één bepaalde chinchilla uit en noteren vijf minuten lang, elke vijf seconden, welk gedrag dit dier vertoont. Hun resultaten staan in tabel 2.

Hoe wordt tabel 2 genoemd?
A
ethogram
B
practicum
C
protocol
D
tabel

Slide 13 - Quiz

Gedrag bij mensen kan

1. zijn aangeleerd
2. worden bepaald door erfelijke factoren
A
1 . Waar 2. Niet waar
B
1 . Niet waar 2. Waar
C
Beide niet waar
D
Beide waar

Slide 14 - Quiz

In een experiment worden duiven geconditioneerd om op een hefboompje te pikken. Als de duif op het hefboompje pikt, wordt het dier beloond met een graankorrel.
Bewering 1: Tijdens het conditioneren neemt de frequentie waarmee de duif op het hefboompje pikt toe.
Bewering 2: Als de duif niet meer beloond wordt met een graankorrel zal de duif op den duur ophouden met pikken.

Welke bewering is juist?
A
1 en 2 zijn beiden juist
B
1 en 2 zijn beiden onjuist
C
1 is juist
D
2 is juist

Slide 15 - Quiz

Wat bestuderen we in de ecologie?
A
In de ecologie bestuderen we alle relaties (betrekkingen) tussen organismen en hun milieu
B
In de ecologie bestuderen we een milieu
C
In de ecologie bestuderen we de invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur
D
A en B zijn beide goed

Slide 16 - Quiz

Water is een voorbeeld van een
A
biotische factor
B
abiotische factor

Slide 17 - Quiz

Takjes om een nestje te bouwen zijn een
A
biotische factor
B
abiotische factor

Slide 18 - Quiz

Merels en mussen die leven in het zelfde bos behoren tot dezelfde populatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Vossen en konijnen die in het zelfde bos leven vormen samen een leefgemeenschap.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Een weiland is een voorbeeld van een
A
individu
B
levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem

Slide 21 - Quiz

Hoe noemen we een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplanten

Slide 22 - Question ouverte

Tot welk niveau horen de boomalgen op een boom ?
A
Populatie
B
Ecosysteem
C
Orgaan
D
Organisme

Slide 23 - Quiz

Met welke organismen begint elke voedselketen?

Slide 24 - Question ouverte

Welke voedselketen is goed genoteerd?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 25 - Quiz

Horen afvaleters bij producenten, consumenten of reducenten?
A
producenten
B
consumenten
C
reducenten

Slide 26 - Quiz

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een contante populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een constante waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Slide 27 - Quiz

Aan vier leerlingen wordt gevraagd een voorbeeld te noemen van een ecosysteem. Zij geven de volgende voorbeelden.
Leerling 1: alle abiotische factoren in een bepaald heidegebied.
Leerling 2: alle dieren die in Nederland leven, in samenhang met de plantengroei.
Leerling 3: alle eekhoorns in een loofbos, in samenhang met de bomen.
Leerling 4: alle organismen die in een bepaald meertje leven, in samenhang met de abiotische factoren.
Welke leerling geeft een juist voorbeeld?
A
Leerling 1
B
Leerling 2
C
Leerling 3
D
Leerling 4

Slide 28 - Quiz

Een onderzoeker wil experimenten uitvoeren met autotrofe organismen. Hij kan organismen kiezen uit de groepen bacteriën, schimmels en wieren.
Welke organismen kan hij gebruiken?
A
alle organismen uit de groep wieren en geen uit de andere groepen
B
alle organismen uit zowel de groep bacteriën als uit de groep schimmels en geen uit de groep wieren
C
alleen bepaalde organismen uit de groep bacteriën en alle organismen uit de groep wieren; geen uit de groep schimmels
D
alle organismen uit alle drie de groepen

Slide 29 - Quiz

In diagram 1 staat de tolerantie weergegeven van een bepaalde soort voor de concentratie zouten in de omgeving. Er is geen duidelijk optimum-punt te zien, maar een 'tolerantiegebied'.
Wat betekent dat?
A
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie goed
B
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie slecht
C
Het gaat om een soort wat helemaal niet kan overleven in een zoute omgeving
D
Indien de zoutconcentraties nog hoger zijn zal er een optimum ontstaan bij de soort

Slide 30 - Quiz

De larve van de nachtvlinder heeft een groot aantal bacteriën in zijn verteringskanaal. Deze bacteriën spelen een belangrijke rol bij de vertering van het voedsel van de larven.
Met welke vorm van symbiose wordt de relatie tussen de larve en de bacteriën aangeduid?

Slide 31 - Question ouverte

7) Eiwitten bevatten stikstof. Stikstof komt in de bodem voor in nitraten. Planten nemen deze minerale zouten op en gebruiken ze om eiwitten op te bouwen uit glucose. Dieren kunnen zelf geen eiwitten maken uit glucose en nemen ze op met hun voedsel. Bij de afbraak van eiwitten in dode resten ontstaan weer nitraten. In de wortels van verschillende plantensoorten leven bacteriën in wortelknolletjes. Deze bacteriën gebruiken stikstof uit de lucht om nitraten op te bouwen. De informatie hierboven beschrijft een stikstofkringloop. Het schema hiernaast geeft deze kringloop weer.
1
2
3
4
Dieren
Planten
Rottings-
bacteriën
Wortelknol-
bacteriën

Slide 32 - Question de remorquage

Is voor nitrificatie en denitrificatie zuurstof nodig?
A
alleen voor denitrificatie
B
voor zowel nitrificatie als denitrificatie
C
alleen voor nitrificatie
D
geen van beiden

Slide 33 - Quiz