toets H1 t/m 5

toets H1 t/m 5
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

toets H1 t/m 5

Slide 1 - Diapositive

Hoe levert hospitality geld op?
A
Chiquere gasten hebben veel geld
B
Vriendelijkheid kost geen geld
C
Tevreden gasten komen terug
D
Er zijn minder werknemers nodig

Slide 2 - Quiz

Wat is een winkelconcept?
A
Plan hoe de winkel is ingericht.
B
Laat zien hoe de winkel de klant bediend en benadert
C
Een richtlijn waar winkels zich aan moeten houden
D
Laat zien hoe de winkel promotie maakt

Slide 3 - Quiz

Als je je realiseert dat je iets nodig hebt dan zit je in de ......... van de klantreis
A
Aankoopfase
B
Onderzoeksfase
C
Bewustwordingsfase
D
Gebruiksfase

Slide 4 - Quiz

De webshop is een online touchpoint. In welke fase van de klantreis is de klantenkaart een belangrijk touchpoint?
A
Aankoop
B
Bewustwording
C
Onderzoek
D
Trouw

Slide 5 - Quiz

Wat is dit voor een
klanttype
A
Funshopper
B
Needshopper
C
Runshopper
D
Slowshopper

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van specialty goods?
A
Kleding
B
Brood
C
Auto
D
Geen van deze antwoorden

Slide 7 - Quiz

Waarneembaar consumentengedrag heeft als laatste fase 'afdankgedrag'.
Daaronder valt niet ..
A
op zolder opbergen
B
de verkoper bedanken
C
in de kliko gooien
D
verkopen via internet

Slide 8 - Quiz

RAG (routinematig aankoopgedrag) is te koppelen aan
A
Convenience goods
B
Shopping goods
C
Speciality goods
D
Unsought goods

Slide 9 - Quiz

Het koopbeslissingsmodel heeft de volgende volgorde:
1. Informatie zoeken 2. Probleemherkenning 3. Verschillende opties vergelijken 4. Beslissen 5. Evalueren na aankoop
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Wat is het verschil tussen assortimentsbreedte en assortimentsdiepte?
A
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal artikelsoorten en assortimentsdiepte zegt iets over het aantal artikelgroepen.
B
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal vestigingen en assortimentsdiepte zegt iets over de grootte van de winkel.
C
Assortimentsbreedte zegt iets over het aantal artikelgroepen en assortimentsdiepte zegt iets over het aantal artikelsoorten.
D
Assortimentsbreedte en assortimentsdiepte zijn synoniemen.

Slide 11 - Quiz

Als je inkomen stijgt, ga je hier minder van kopen:
A
luxe goederen
B
inferieure goederen
C
indifferente goederen
D
primaire goederen

Slide 12 - Quiz

Bij welk type aankoopgedrag is de consument bereid om enige moeite te doen, zoals bij de aankoop van kleding of een koffiezetapparaat?
A
Specialty goods
B
Convenience goods
C
Unsought goods
D
Shopping goods

Slide 13 - Quiz

Artiekelen die elkaar aanvullen noem je
A
complementaire artikelen
B
substitutie artikelen

Slide 14 - Quiz

Bij welk voorbeeld is er sprake van productieverwantschap?
A
Een groothandel in tuinmeubels levert tuinstoelen met zitkussens
B
Een melkfabriek verkoopt melk en karnemelk
C
Een groothandel in koffie levert ook koeken voor bij de koffie

Slide 15 - Quiz

Een schoenenzaak voegt een duurder segment toe aan het assortiment. De winkel wil exclusiever worden.
A
Saneren
B
Trading up
C
Upgrading
D
Trading down

Slide 16 - Quiz

Philips en Samsung zijn
voorbeelden van een
A
paraplumerk
B
winkeliersmerk
C
individueel fabrikantenmerk

Slide 17 - Quiz

1. Een kassa heeft verschillende functies. Het berekenen van wisselgeld behoort tot de … functie van de kassa
A
Beheer
B
Registratie
C
Tel

Slide 18 - Quiz

Vraag 20
Je kunt service onderscheiden in persoonlijke en niet-persoonlijke service.
Wat is een voorbeeld van niet-persoonlijke service?
A
Een gesprek voeren met de partner van een klant
B
Meer parkeerplaatsen bij de winkel aanbieden
C
Klanten helpen met het inpakken van spullen
D
Wachtende klanten koffie brengen

Slide 19 - Quiz