Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
2KGT NN6 Taalverzorging H.4
Slide 1 - Diapositive
Vandaag gaan we:
Taalverzorging hoofdstuk 4 herhalen
We gaan er nogmaals mee oefenen
Jullie gaan vanmiddag: oefenen met de uitvallende onderdelen van de oefentoets; de theorie nogmaals lezen/bekijken; kijken welke huiswerklesjes moeilijk waren.
Slide 2 - Diapositive
Wat is het meewerkend voorwerp?
Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten
Slide 3 - Quiz
Gaan jullie de burgemeester interviewen?
het meewerkend voorwerp is:
A
gaan interviewen
B
de burgemeester
C
geen meewerkend voorwerp
D
jullie
Slide 4 - Quiz
Vandaag hebben we pizza gegeten. we =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 5 - Quiz
Welk boek zit jij te lezen?
welk boek =
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 6 - Quiz
Gaf de leraar ons de proefwerken terug?
ons =
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 7 - Quiz
Wie heeft mijn scooter gerepareerd? mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 8 - Quiz
Erik heeft zijn zus [een gigantische knal] gegeven.
A
onderwerp
B
gezegde
C
meewerkend voorwerp
D
lijdend voorwerp
Slide 9 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat
Slide 10 - Quiz
wat zijn verwijswoorden ?
A
de
B
deze
C
zij
D
dat
Slide 11 - Quiz
Bij vrouwelijke woorden gebruik je de verwijswoorden deze en die.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het boek'? Tip: ...boek moet je echt lezen! En: het boek...ik heb gelezen.
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit
Slide 13 - Quiz
Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
Bij mannelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'deze' en 'die'.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit
Slide 16 - Quiz
‘Bart is verkoper bij de Praxis, hij werkt daar 5 dagen per week.’ Hoeveel verwijswoorden zitten er in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 17 - Quiz
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is. Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud. Wat is het verwijswoord?
A
hij
B
is
C
al
D
hond
Slide 18 - Quiz
Dit boek is van mij. Dit is ...............boek
Slide 19 - Question ouverte
Waar heb je ............(jouw, je) shirt gekocht?
Slide 20 - Question ouverte
Ik heb............(me/mijn) huiswerk niet af.
Slide 21 - Question ouverte
Ik heb (me/mijn)verslapen
Slide 22 - Question ouverte
Is deze tas van (jou/jouw)?
Slide 23 - Question ouverte
Dat konijn van ................(jou/jouw) is het liefste was ik ooit heb gezien.
Slide 24 - Question ouverte
(jouw/jou)konijn is echt het liefste dier wat ik ken.
Slide 25 - Question ouverte
Heeft Casper de mail van (mij/mijn)al beantwoord?
Slide 26 - Question ouverte
Wat is het verkleinwoord van boom
Slide 27 - Question ouverte
Wat is het meervoud van pyjama?
Slide 28 - Question ouverte
Wat is het verkleinwoord van jongen?
Slide 29 - Question ouverte
Wat is het meervoud van kano?
Slide 30 - Question ouverte
Wat is het verkleinwoord van diner
Slide 31 - Question ouverte
Wat is het meervoud van cadeau?
Slide 32 - Question ouverte
Welke 2(!) verkleinwoorden horen er bij bloem?
Slide 33 - Question ouverte
verkleinwoord van baby?
Slide 34 - Question ouverte
verkleinwoord van foto
Slide 35 - Question ouverte
verkleinwoord van dienblad
Slide 36 - Question ouverte
verkleinwoord van ketting
Slide 37 - Question ouverte
Wat is het goede verkleinwoord van bikini?
A
bikinietje
B
bikinitje
Slide 38 - Quiz
Wat is het goede verkleinwoord van accu?
A
accu'tje
B
accuutje
C
accutje
D
accu-tje
Slide 39 - Quiz
Wat is het goede verkleinwoord van ski?
A
skitje
B
skietje
C
ski'tje
D
ski-tje
Slide 40 - Quiz
Wat is het goede verkleinwoord van opa?
A
opatje
B
opa'tje
C
opaatje
Slide 41 - Quiz
Wat is het goede verkleinwoord van raam?
A
raampje
B
raamje
C
raamtje
Slide 42 - Quiz
Verkleinwoorden: goed of fout? A4'tje
A
goed
B
fout
Slide 43 - Quiz
Verkleinwoorden van oma, ski en café zijn goed geschreven bij: