Herhaling H3

1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Wanneer was de Eerste Wereldoorlog?
A
1917-1935
B
1914-1918
C
1924-1930
D
140-1945

Slide 6 - Quiz

Wat zijn kenmerken van WO I?

Slide 7 - Question ouverte

Wat zijn twee oorzaken van WO I?
A
Militairisme
B
Wraak op vrede van Versailles
C
Imperialisme
D
Nationalisme

Slide 8 - Quiz

Noem de aanleiding van WO I

Slide 9 - Question ouverte

Nationalisme is:
A
Een eigen staat voor je land willen.
B
Een grote liefde hebben voor je eigen volk.
C
Een leger hebben om je eigen volk te verdedigen.
D
Niet zwakker willen zijn dan andere volken.

Slide 10 - Quiz

De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945

Slide 11 - Quiz

In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. Wat is daarvan geen oorzaak
A
nationalisme
B
opkomst van Hitler
C
militarisme
D
bondgenootschappen

Slide 12 - Quiz

Welke moord was de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk Franz Ferdinand

Slide 13 - Quiz

Welk land hoort niet bij de Geallieerden?
A
Engeland
B
Verenigde Staten
C
Frankrijk
D
Duitsland

Slide 14 - Quiz

Welk land hoort niet bij de Centralen
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Bulgarije
C
Duitsland
D
Frankrijk

Slide 15 - Quiz

In een loopgravenoorlog ligt het front langdurig op dezelfde plaats:
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

De tank werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst als wapen ingezet. Voor welke wapens geldt hetzelfde?
A
de atoombom, de auto, de duikboot
B
het vliegtuig, de auto, de duikboot
C
het gifgas, het vliegtuig, de duikboot
D
de atoombom, het gifgas, de duikboot

Slide 17 - Quiz

Wat was de rol van Nederland tijdens WO I?
A
Neutraal
B
de Centralen
C
de Geallieerden
D
Duitsland

Slide 18 - Quiz

Hoe hebben de geallieerden uiteindelijk gewonnen?

Slide 19 - Question ouverte

Noem drie straffen die Duitsland na het verdrag van Versailles werd opgelegd.

Slide 20 - Question ouverte

Europa voor WO I
Europa na WO I

Slide 21 - Question de remorquage

Waaraan kun je dat zien op de kaarten?

Slide 22 - Question ouverte

Welke landen werden na WO I opgedeeld/opgeheven?

Slide 23 - Question ouverte

Waarom neemt Rusland vanaf 1917 niet langer deel aan de Eerste Wereldoorlog?
A
Onbeperkte duikbotenoorlog
B
Onderschept telegram
C
Ruzie met Duitsland
D
Russische Revolutie

Slide 24 - Quiz

Welke Tsaar werd afgezet en later ook door de communisten omgebracht?
A
Tsaar Nicolaas II
B
Tsaar Vladimir III
C
Prinses Sisi
D
Tsaar Ferdinand I

Slide 25 - Quiz

Wie is dit?
A
Stalin
B
Nicolaas II
C
Engelse koning
D
Lenin

Slide 26 - Quiz

Wie is deze man?
A
Lenin
B
Stalin
C
Trotski
D
Mussolini

Slide 27 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze uitleg: een land waar de overheid volledig heerst over de samenleving (bepaald wat mensen mogen denken, welke krant ze lezen enz.)
A
Nationalisme
B
Planeconomie
C
Totalitaire staat
D
Vrije staat

Slide 28 - Quiz


Welke ideologie (gedachtegoed) had de Sovjet Unie?
A
Communisme
B
Kapitalisme
C
Nationalisme
D
Fascisme

Slide 29 - Quiz

Wanneer waren de Roaring Twenties?
A
1920 - 1935
B
1919 - 1929
C
1914 - 1918
D
1929 - 1939

Slide 30 - Quiz

Wat is een consumptiemaatschappij?
A
Maatschappij waarin menen veel eten consumeren en daardoor overgewicht een groter probleem wordt in de samenleving.
B
Maatschappij waarin het kopen van (luxe)goederen de status van mensen bepalen.
C
Maatschappij waarin mensen alleen geld hebben voor basisbehoeften, zoals eten en onderdak.

Slide 31 - Quiz

Noem twee kenmerken van de Roaring Twenties

Slide 32 - Question ouverte

Wat is de AANLEIDING tot de economische wereldcrisis van 1929?
A
Aandelen werden plots verkocht, waardoor er paniek op de beurs uitbrak
B
Fabrieken hadden een te grote voorraad, wat niet verkocht werd
C
Mensen kochten spullen op afbetaling
D
Mensen waren verzadigd, ze hadden genoeg spullen

Slide 33 - Quiz

direct of indirect gevolg?
Amerikanen kochten minder producten
-->
Amerikaanse bedrijven gingen minder produceren of sloten
A
direct
B
indirect

Slide 34 - Quiz

directe of indirecte oorzaak?
De crisis werd oor de handelscontacten in de wereldeconomie over de hele wereld verspreid
-->
In Nederland en Duitsland ontstonden werkloosheid en armoede
A
direct
B
indirect

Slide 35 - Quiz

Wie was de leider van het fascisme?
A
Mussolini
B
Stalin
C
Lenin
D
Bertolli

Slide 36 - Quiz

Noem twee kenmerken van het fascisme

Slide 37 - Question ouverte

1. 
2.
3.
4.
In Nederland en Duitsland ontstonden werkloosheid en armoede.
De crisis werd oor de handelscontacten in de wereldeconomie over de hele wereld verspreid.
Amerikanen kochten minder producten.
Amerikaanse bedrijven gingen minder produceren of sloten.

Slide 38 - Question de remorquage

Na de Eerste Wereldoorlog verloren veel Duitse burgers het vertrouwen in hun regering. Kies de antwoorden die uitleggen hoe dat komt.
A
De regering had het voor Duitsland vernederende Verdrag van Versailles getekend. Veel Duitse burgers waren daar kwaad om.
B
De regering legde de bevolking erg strenge wetten op. Toen Duitsland nog een keizer had, had de bevolking veel meer vrijheid.
C
De regering had de Republiek van Weimar veroverd. Dat was volgens veel Duitsers onverstandig, omdat het waarschijnlijk tot wraak van de geallieerden zou leiden.
D
De regering nam weinig maatregelen tegen de economische crisis.

Slide 39 - Quiz

Wat is niet een overeenkomst tussen het fascisme en nationaalsocialisme?
A
ze waren antidemocratisch
B
ze waren gewelddadig
C
ze waren heel nationalistisch
D
ze waren racistisch

Slide 40 - Quiz

Affiche van de NSB
Affiche van de nationaalsocialisten
Affiche van de sociaaldemocraten 
Propaganda TEGEN Hitler
Propaganda VOOR Hitler

Slide 41 - Question de remorquage

Wat is geen kenmerk van het nationaal-socialisme:
A
indoctrinatie
B
intimidatie
C
democratie
D
dictatuur

Slide 42 - Quiz

Wie won de verkiezingen in Duitsland in 1932?
A
NSB
B
NSDAP
C
SA
D
SS

Slide 43 - Quiz

Welk kenmerk van de nationaal-socialisten past bij de afbeelding?
A
1 partij, 1 leider
B
Jodenhaat
C
Intimidatie
D
Rassenleer

Slide 44 - Quiz

Wat is niet een overeenkomst tussen het fascisme en nationaalsocialisme?
A
ze waren antidemocratisch
B
ze waren gewelddadig
C
ze waren heel nationalistisch
D
ze waren racistisch

Slide 45 - Quiz

Noem 2 oorzaken voor het succes van Hitler

Slide 46 - Question ouverte

Slide 47 - Diapositive

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Vidéo