H8.2_Groeit de economie?

H8: Hoe groot is onze welvaart?
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

H8: Hoe groot is onze welvaart?

Slide 1 - Diapositive

H8.2: Groeit de economie?


  • Terugblikken;
  • Lesdoelen par.8.2;
  • Uitleg;
  • Maken + bespreken opdracht 14;
  • Huiswerk volgende les;
  • Reflectie.

Slide 2 - Diapositive

Welvaart in ruime zin ...
A
is de koopkracht van het gemiddelde inkomen per inwoner
B
is de mate waarin je gelukkig bent
C
stijgt wanneer schaarste afneemt
D
is altijd groter dan de welvaart in enge zin

Slide 3 - Quiz

BBP geeft de welvaart in ruime zin aan
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

De minister van Financiën heeft het over een stijging van
A
De welvaart
B
De welvaart in enge zin
C
De welvaart in ruime zin
D
Het welzijn

Slide 5 - Quiz

Kijk je met economische groei naar de welvaart in ruime zin of de welvaart in enge zin?
A
Welvaart in enge zin
B
Welvaart in ruime zin
C
Geen van beiden
D
Allebei

Slide 6 - Quiz

Waarom is welvaart in ruime zin niet meetbaar?
A
omdat alleen de welvaart in enge zin meetbaar is.
B
Dat is het wel. Nederland is een rijk land.
C
Dat is het wel, aan alles hangt een prijs
D
Omdat de behoefte aan tijd en geld per persoon verschillen

Slide 7 - Quiz

Twee stellingen:
Vrijwilligers werk kan bijdragen aan de welvaart in ruime zin.
Hoe groter de welvaart in enge zin, hoe groter de welvaart in ruime zin.

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 8 - Quiz

Waarom is het BBP de maatstaf voor de welvaart in enge zin ?
A
omdat het BBP de som van alle toegevoegde waarde van een land is
B
omdat welvaart in enge zin om koopkracht gaat
C
D
omdat het internationaal afgesproken is

Slide 9 - Quiz

Welke van de productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 10 - Quiz

Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 11 - Quiz

Welke van de vier productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 12 - Quiz

Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 13 - Quiz

Arbeid
Kapitaal
Sleep de juiste productiefactor naar de juiste afbeelding...
Natuur
Ondernemerschap

Slide 14 - Question de remorquage

Lesdoelen par. 8.2:
  1. Ik kan voorbeelden geven van factoren die de trend beïnvloeden
  2. Ik kan het verschil tussen structurele - en conjuncturele ontwikkeling uitleggen
  3. Ik kan met voorbeelden uitleggen waarom conjuncturele en structurele werkeloosheid ontstaan

Slide 15 - Diapositive

Lesdoel 
Ik kan voorbeelden geven van factoren die de trend beïnvloeden

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Factoren die de trend beïnvloeden
  • De vier productie sectoren (bedrijven en overheid) die steeds meer  en steeds sneller producten en diensten produceren. Hierdoor stijgt de arbeidsproductiviteit 


Slide 18 - Diapositive

Lesdoel 
Ik kan het verschil tussen structurele - en conjuncturele ontwikkeling uitleggen

Slide 19 - Diapositive

Structuur van de economie:
  • De gemiddelde groei op lange termijn noemen we trendmatige groei of de trend
  • Zodra we spreken over de lange termijn, dan noemen we dat de structuur van de economie 
  • Je kijkt hierbij naar de aanbodzijde van de economie (de productie)

Slide 20 - Diapositive

Conjunctuur
  • De verandering van de groei van de economie op korte termijn 
  • Je kijkt naar de vraagzijde van de economie

Slide 21 - Diapositive

vraagkant van de economie
(conjunctuur)
aanbodkant van de economie
(structuur)
Economie : vraag & aanbod

Slide 22 - Diapositive

CONJUNCTUUR

Slide 23 - Diapositive

Laagconjunctuur:
  • Als de groei lager is dan de trend: lage economische groei
  1. Teruglopende vraag -> onderbesteding
  2. Ruime arbeidsmarkt: Veel werkloosheid -> conjuncturele werkloosheid
  3. Laag consumentenvertrouwen: weinig bestedingen
  4. Laag producentenvertrouwen: de vraag naar hun producten is afgenomen

Slide 24 - Diapositive

Hoogconjunctuur:
  • Als de groei hoger is dan de trend: hoge economische groei
  1. Krappe arbeidsmarkt: de vraag naar werknemers stijgt
  2. Hoog consumentenvertrouwen: hoge bestedingen
  3. Hoog producentenvertrouwen: de vraag naar hun producten is toegenomen

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

Lesdoel 
Ik kan met voorbeelden uitleggen waarom conjuncturele en structurele werkeloosheid ontstaan.

Slide 28 - Diapositive

Werkloosheid
  • Conjuncturele werkeloosheid   
  • Structurele werkloosheid

Slide 29 - Diapositive

Conjuncturele werkeloosheid
  • Bij laagconjunctuur wordt er minder gekocht door de consumenten dan bedrijven maximaal kunnen produceren. Bedrijven beperken in zo’n geval hun productie. Hierdoor zijn er minder werknemers nodig.
  • Als de economie weer groeit zijn er weer banen en daalt de conjuncturele werkeloosheid.

Slide 30 - Diapositive

Structurele werkloosheid
  • producenten vervangen werknemers door computers en/of robots of werknemers hebben niet (meer) de juiste diploma's.
  • Deze werknemers blijven werkeloos ook als de economie weer gaat groeien.

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo

Maken opdrachten 
Je hebt 10 minuten de tijd voor het maken van 
opdrachten



timer
10:00

Slide 33 - Diapositive

Bespreken opdracht 14

Slide 34 - Diapositive

Huiswerk volgende les
Paragraaf 8.2: Maken opdrachten 
14, 16, 17, 20 en 22


Slide 35 - Diapositive

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  1. Ik kan voorbeelden geven van factoren die de trend beïnvloeden
  2. Ik kan het verschil tussen structurele - en conjuncturele ontwikkeling uitleggen
  3. Ik kan met voorbeelden uitleggen waarom conjuncturele en structurele werkeloosheid ontstaan

Slide 36 - Diapositive

Daan en Mees werken allebei in de winkel bij Deen. Daan verwerkt 12 rolcontainers per dag (8 uur). Mees werkt 3 uur en verwerkt 4 rolcontainers.
Bereken hoeveel rolcontainers Daan en Mees per uur verwerken.
A
Daan 1,5 en Mees 0,75
B
Daan 0,66 en Mees 1,33
C
Daan 0,66 en Mees 0,75
D
Daan 1,5 en Mees 1,33

Slide 37 - Quiz

Daan en Mees werken allebei in de winkel bij Deen. Daan verwerkt 12 rolcontainers per dag (8 uur). Mees werkt 3 uur en verwerkt 4 rolcontainers.
Wie heeft de hoogste arbeidsproductiviteit?
A
Daan want hij doet 1,5 container per uur
B
Mees want hij doet 0,75 container per uur

Slide 38 - Quiz

In een spellen fabriek maakt iedereen het spel van A tot Z. Dan besluit de directie het werk te verdelen.
Wat gebeurt er met de arbeidsproductiviteit ?

A
die blijft hetzelfde, dezelfde werknemers blijven de spellen maken
B
die gaat omhoog, iedere werknemer specialiseert zich in zijn onderdeel
C
die gaat omlaag, de werknemers moeten meer overleggen
D
daar valt niets over te zeggen

Slide 39 - Quiz

Is de huidige economische crisis conjunctureel of structureel?
A
conjunctureel
B
structureel

Slide 40 - Quiz

Wat is géén verschijnsel bij hoogconjunctuur?
A
Hoge bestedingen
B
Lage werkeloosheid
C
Lage vacatures
D
Hoge productiegraad

Slide 41 - Quiz

Door de coronapandemie stijgt de werkloosheid. Is deze werkloosheid passend bij structurele of conjuncturele werkloosheid?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid

Slide 42 - Quiz

Hoe ontstaat structurele werkloosheid nog meer?
A
moderne technieken met minder personeel
B
economische crisis

Slide 43 - Quiz

Door kledingzaken in de stad hebben nauwelijks omzet als gevolg van de corona crises. Hierdoor worden veel medewerkers ontslagen.
Van welke vorm van werkeloosheid is hier sprake ?

A
dit is structurele werkeloosheid. Ook al worden de regels versoepeld mensen gaan niet meer shoppen vanwege de social distancing
B
dit is conjuncturele werkeloosheid want als de regels versoepeld worden gaan mensen weer shoppen
C
dit is structurele werkeloosheid. Mensen zijn gewend hun kleding online te kopen, gaan niet winkelen
D
een mix van beide, een deel van de winkels & personeel verdwijnt en een deel blijft waarvoor nog personeel nodig is.

Slide 44 - Quiz