Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
H8: Hoe groot is onze welvaart?
Slide 1 - Diapositive
H8.2: Groeit de economie?
Terugblikken;
Lesdoelen par.8.2;
Uitleg;
Maken + bespreken opdrachten;
Huiswerk volgende les;
Reflectie.
Slide 2 - Diapositive
Welke van de vier productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 3 - Quiz
Lesdoelen par. 8.2:
Ik kan het verschil tussen structurele - en conjuncturele ontwikkeling uitleggen
Ik kan met voorbeelden uitleggen waarom conjuncturele en structurele werkeloosheid ontstaan
Slide 4 - Diapositive
Lesdoel
Ik kan het verschil tussen structurele - en conjuncturele ontwikkeling uitleggen
Slide 5 - Diapositive
Structuur van de economie:
De gemiddelde groei op lange termijn noemen we trendmatige groei of de trend
Zodra we spreken over de lange termijn, dan noemen we dat de structuur van de economie
Je kijkt naar de aanbodzijde van de economie (de productie)
Slide 6 - Diapositive
Conjunctuur
De verandering van de groei van de economie op korte termijn -> sterke schommeling van de economische ontwikkeling
Je kijkt naar de vraagzijde van de economie
Slide 7 - Diapositive
vraagkant van de economie (conjunctuur)
aanbodkant van de economie (structuur)
Economie : vraag & aanbod
Slide 8 - Diapositive
CONJUNCTUUR
Slide 9 - Diapositive
Laagconjunctuur:
Als de groei lager is dan de trend: lage economische groei
Teruglopende vraag -> onderbesteding
Ruime arbeidsmarkt: Veel werkloosheid -> conjuncturele werkloosheid
Laag consumentenvertrouwen: weinig bestedingen
Laag producentenvertrouwen: de vraag naar hun producten is afgenomen
Slide 10 - Diapositive
Hoogconjunctuur:
Als de groei hoger is dan de trend: hoge economische groei
Krappe arbeidsmarkt: de vraag naar werknemers stijgt
Hoog consumentenvertrouwen: hoge bestedingen
Hoog producentenvertrouwen: de vraag naar hun producten is toegenomen
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Vidéo
Lesdoel
Ik kan met voorbeelden uitleggen waarom conjuncturele en structurele werkeloosheid ontstaan.
Slide 14 - Diapositive
Werkloosheid
Conjuncturele werkeloosheid
Structurele werkloosheid
Slide 15 - Diapositive
Conjuncturele werkeloosheid
Bij laagconjunctuur wordt er minder gekocht door de consumenten dan bedrijven maximaal kunnen produceren. Bedrijven beperken in zo’n geval hun productie. Hierdoor zijn er minder werknemers nodig.
Als de economie weer groeit zijn er weer banen en daalt de conjuncturele werkeloosheid.
Slide 16 - Diapositive
Structurele werkloosheid
producenten vervangen werknemers door computers en/of robots of werknemers hebben niet (meer) de juiste diploma's.
Deze werknemers blijven werkeloos ook als de economie weer gaat groeien.
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Vidéo
Maken opdrachten
Je hebt 10 minuten de tijd voor het maken van
opdrachten 12 en 14
timer
10:00
Slide 19 - Diapositive
Bespreken opdracht 12 en 14
Slide 20 - Diapositive
Huiswerk volgende les
Paragraaf 8.2: Maken opdrachten
12, 14, 16, 17, 20 en 22
Slide 21 - Diapositive
Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
Ik kan het verschil tussen structurele - en conjuncturele ontwikkeling uitleggen
Ik kan met voorbeelden uitleggen waarom conjuncturele en structurele werkeloosheid ontstaan
Slide 22 - Diapositive
Daan en Mees werken allebei in de winkel bij Deen. Daan verwerkt 12 rolcontainers per dag (8 uur). Mees werkt 3 uur en verwerkt 4 rolcontainers. Bereken hoeveel rolcontainers Daan en Mees per uur verwerken.
A
Daan 1,5 en Mees 0,75
B
Daan 0,66 en Mees 1,33
C
Daan 0,66 en Mees 0,75
D
Daan 1,5 en Mees 1,33
Slide 23 - Quiz
Daan en Mees werken allebei in de winkel bij Deen. Daan verwerkt 12 rolcontainers per dag (8 uur). Mees werkt 3 uur en verwerkt 4 rolcontainers. Wie heeft de hoogste arbeidsproductiviteit?
A
Daan want hij doet 1,5 container per uur
B
Mees want hij doet 0,75 container per uur
Slide 24 - Quiz
In een spellen fabriek maakt iedereen het spel van A tot Z. Dan besluit de directie het werk te verdelen. Wat gebeurt er met de arbeidsproductiviteit ?
A
die blijft hetzelfde, dezelfde werknemers blijven de spellen maken
B
die gaat omhoog, iedere werknemer specialiseert zich in zijn onderdeel
C
die gaat omlaag, de werknemers moeten meer overleggen
D
daar valt niets over te zeggen
Slide 25 - Quiz
Is de huidige economische crisis conjunctureel of structureel?
A
conjunctureel
B
structureel
Slide 26 - Quiz
Wat is géén verschijnsel bij hoogconjunctuur?
A
Hoge bestedingen
B
Lage werkeloosheid
C
Lage vacatures
D
Hoge productiegraad
Slide 27 - Quiz
Door de coronapandemie stijgt de werkloosheid. Is deze werkloosheid passend bij structurele of conjuncturele werkloosheid?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
Slide 28 - Quiz
Hoe ontstaat structurele werkloosheid nog meer?
A
moderne technieken met minder personeel
B
economische crisis
Slide 29 - Quiz
Door kledingzaken in de stad hebben nauwelijks omzet als gevolg van de corona crises. Hierdoor worden veel medewerkers ontslagen. Van welke vorm van werkeloosheid is hier sprake ?
A
dit is structurele werkeloosheid. Ook al worden de regels versoepeld mensen gaan niet meer shoppen vanwege de social distancing
B
dit is conjuncturele werkeloosheid want als de regels versoepeld worden gaan mensen weer shoppen
C
dit is structurele werkeloosheid. Mensen zijn gewend hun kleding online te kopen, gaan niet winkelen
D
een mix van beide, een deel van de winkels & personeel verdwijnt en een deel blijft waarvoor nog personeel nodig is.