The gerund/to infinitive goede versie

The gerund
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

The gerund

Slide 1 - Diapositive

Wat is the gerund? 
Soms kan je een werkwoord als zelfstandig naamwoord gebruiken, in dat geval spreken we van the gerund. 

The gerund is eigenlijk niets anders dan een werkwoord waar je -ing achter zet. 

Slide 2 - Diapositive

Wat is the gerund NIET: 
I am watching a video.
He is playing soccer with his brother.
She was doing her homework. 

Dit is de present/past continuous. 

Slide 3 - Diapositive

Wat is the gerund WEL: 
I love playing a game tonight. 
Laughing is good for you. 
Susie likes shopping. 

Hier wordt het werkwoord gebruikt als zelfstandig naamwoord, je spreekt dan van the gerund. 

Slide 4 - Diapositive

Wanneer gebruik je the gerund? 
Schrijf mee! 

Na werkwoorden waarmee je aangeeft wat je wel of niet leuk vindt (like, dislike, love, hate, fancy, envy):


- I like running on the street!
- I love doing my homework when I am at home.

Slide 5 - Diapositive

Wanneer gebruik je the gerund?
Na zintuigelijke werkwoorden (see, watch, hear, smell, feel):


- I watched him kayaking trough that river.
- Did you hear him screaming that loud before?

Slide 6 - Diapositive

Wanneer gebruik je the gerund? 
Na de specifieke werkwoorden (avoid, consider, give up, go on, keep, manage, mind, prefer, recommend, start, stop en suggest)


- I prefer relaxing on the beach today.
- I recommend drinking a large glass of water.

Slide 7 - Diapositive

Wanneer gebruik je the gerund? 
Na uitdrukkingen:

- She can't stand dancing with him.
- It makes no sense waiting for that boat.

Na voorzetsels:
- He eats his breakfast before heading out to work.
- My sister loves to think about leaving her house and going on a journey. 


Slide 8 - Diapositive

Tot slot 
The gerund suggereert dat het al gebeurd is. 

I remember doing groceries. 

Bovenstaande is dus al gedaan/gebeurd! 

Slide 9 - Diapositive

To infinitive
Je gebruikt to + het hele werkwoord in veel andere gevallen. Deze vorm wordt niet als zelfstandig naamwoord gebruikt. Je gebruikt het:
- Na werkwoorden die gevoel/gedachte uitdrukken zoals to hope, to want, to expect, to choose, to hesitate, to ask to decide
Voorbeeld: She chooses to help him no matter what
- Na deze werkwoorden: to learn, to manage, to fail, to tend, to plan
Voorbeeld: They plan to take a trip to Mexico

Slide 10 - Diapositive

To infinitive
- Na werkwoorden die "iets zeggen" uitdrukken zoals to agree, to promise, to demand, to forbid, to refuse
Voorbeeld: I agree to go with you to the party
- In combinatie met would love, would like, would hate etc
Voorbeeld: I would love to go bungee jumping one day
- Je gebruikt to infinitive vaak na een lijdend voorwerp
Voorbeeld: I asked him to read a book
- Je kunt het ook gebruiken na bijvoegelijk naamwoorden die een mening uitdrukken.
Voorbeeld: It is wonderful to have good grades at school

Slide 11 - Diapositive

He likes .............. early. (wakker worden)

Slide 12 - Question ouverte

She enjoys ....... cakes. (bakken)

Slide 13 - Question ouverte

Children hate ......... to bed. (gaan)

Slide 14 - Question ouverte

Verander de zin zodat er een gerund in voorkomt:

It was exciting to climb the Eiffel Tower.

Slide 15 - Question ouverte

Verander de zin zodat er een gerund in voorkomt:

It is difficult to read Japanese.

Slide 16 - Question ouverte

Verander de zin zodat er een gerund in voorkomt:

It can be depressing to be poor.

Slide 17 - Question ouverte

She would love __________ (to meet) you.
A
to meet
B
meet
C
meeting

Slide 18 - Quiz

He's afraid of _________ (to be) alone.
A
to be
B
be
C
being

Slide 19 - Quiz

Jane started ________ (to talk) as soon as she came in.

Slide 20 - Question ouverte

I refuse _________ (to help) him.

Slide 21 - Question ouverte

I don't mind _______ (to do) that for you.

Slide 22 - Question ouverte

Please take your shoes before ______ (to enter) the room.

Slide 23 - Question ouverte

Slide 24 - Lien

Slide 25 - Lien