V4 - TH1 -BS1

Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 1:  Wat kun je met biologie?
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 1:  Wat kun je met biologie?

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

TH1-BS1 begrippen:
organismen
stofwisseling
soort
levenscyclus
levensloop
molecuul
DNA
organel
cel
weefsel
orgaan
organisme
populatie
ecosysteem
biosfeer
systeem aarde

Slide 2 - Diapositive

Organismen
Levende wezens zoals planten, dieren, schimmels en bacteriën
Stofwisseling
Alle chemische (scheikundige) reacties in een organisme
Soort
Organismen die zich onderling kunnen voortplanten en daarbij vruchtbare nakomelingen voortbrengen
Levenscyclus
Alle individuen van een soort doorlopen tijdens hun levensloop dezelfde fasen of stadia (ei, rups (larve), pop, volwassen dier)
DNA
Molecuul dat de erfelijke informatie van een organisme bevat
Cel
Een grotere biologische eenheid en een hoger organisatieniveau dan een molecuul; alle organismen bestaan uit een of meer cellen
Organellen
Onderdelen van een cel met een bepaalde functie
Weefsel
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
Orgaan
Deel van een organisme met een specifieke bouw en functie
Orgaanstelsel
Aantal organen dat samen een bepaalde functie uitoefent
Populatie
Groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leeft en zich onderling voortplant
Levensgemeenschap
Alle verschillende populaties die in een gebied samenleven
Ecosysteem
Min of meer begrensd gebied met bepaalde eigenschappen. Zowel de levende als de niet-levende natuur in dat gebied maakt deel uit van het ecosysteem
Systeem aarde
Geheel aan ecosystemen op aarde, ook biosfeer genoemd
Emergente eigenschap
Als er op een hoger organisatieniveau een nieuwe eigenschap ontstaat die er op het lagere organisatieniveau niet is

Leerdoelen
1.1.1 Je kunt beschrijven wat biologie is en uitleggen dat biologie op veel gebieden een rol speelt.
1.1.2 Je kunt het verschil tussen levensloop en levenscyclus beschrijven.
1.1.3 Je kunt de organisatieniveaus van de biologie benoemen en uitleggen dat op elk hoger organisatieniveau emergente eigenschappen kunnen ontstaan.

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is biologie?

Slide 4 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is biologie?
  • Biologie is de leer van het leven (een natuurwetenschap)
  • Bij biologie bestudeer je organismen
  • Organismen kunnen levend of dood zijn

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorbeelden van organismen?

Slide 7 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer is een organisme levend?

Slide 8 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer is een organisme dood?

Slide 9 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer is iets levenloos?

Slide 10 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions


dood, levend of levenloos?
A
dood
B
levend
C
levenloos

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Levend, dood of levenloos?
dood, levend of levenloos?
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Levensverschijnselen
Organismen worden als levend beschouwd als ze levensverschijnselen vertonen.
--> Bewegen, waarnemen, reageren op prikkels, voortplanten, groeien, ontwikkelen, voeden, ademhalen, uitscheiden.

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Stofwisseling
alle levende organismen doen aan stofwisseling 

wat is stofwisseling? 
  • Ademhalen, uitscheiden en voeden horen bij stofwisseling
  • Stofwisseling = alle chemische reacties in een organisme
  • Enzymen spelen een belangrijke rol bij stofwisseling. Zij katalyseren de reacties

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Levensloop en levenscyclus
  • Een individu heeft een levensloop.
  • Deze begint met het leven en eindigt met de dood
  • Een soort heeft een levenscyclus.
  • Deze stopt pas als de soort uitsterft

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

organisatie-niveaus van de biologie
molecuul: DNA
cel: beencel
orgaan: bot
organisme: grutto
populatie: grutto's
ecosysteem: weidegebied
biosfeer (systeem aarde)

Slide 19 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Organisatieniveaus
Molecuul (bouwsteen van stoffen)
Cel (bouwsteen van organisme)
Weefsel (cellen met dezelfde vorm en functie)
Orgaan (deel van organisme met specifieke functie)
Orgaanstelsel (organen die samenwerken aan één taak)
Organisme (levend wezen)
Populatie (groep individuen van dezelfde soort)
Levensgemeenschap (verschillende populaties in een bepaald gebied)
Ecosysteem (levensgemeenschap met alle levenloze natuur in een gebied)
Biosfeer (alle ecosystemen op aarde)

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer behoren 2 individuen tot dezelfde soort?
A
Als ze nakomelingen kunnen krijgen
B
Als ze vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen
C
Als ze heel erg op elkaar lijken
D
Als ze evenveel chromosomen hebben

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Emergente eigenschappen
  • Een emergente eigenschap is een eigenschap die wel op een hoger organisatieniveau werkt, maar niet op een lager organisatieniveau.
  • Bijvoorbeeld fietsen

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

huiswerk
maak opdrachten van BS1 af (opdracht 1 t/m 21)

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions