07-06-2021 les vwo1

Bonjour à tous!
07-06-2021
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Bonjour à tous!
07-06-2021

Slide 1 - Diapositive

Programme d'aujourd'hui:
- Planner 
- Objectifs du cours
- Réviser le passé composé
- Au travail!

Slide 2 - Diapositive

Planner

Slide 3 - Diapositive

Objectifs du cours
1. Ik weet wanneer je de passé composé moet gebruiken. 

2. Ik weet uit welke twee delen de passé composé bestaat.

3. Ik kan de regel voor het voltooid deelwoord toepassen. Ik kan het voltooid deelwoord maken van werkwoorden die eindigen op -er.

Slide 4 - Diapositive

Le passé composé 
Bron H - blz. 86 in je tekstboek

Slide 5 - Diapositive

En néerlandais
Le passé composé = de voltooid tegenwoordige tijd

 Je gebruikt het om te vertellen dat iets al gebeurd is. Denk bijvoorbeeld aan: jij bent ergens op vakantie geweest en jij vertelt tegen een vriend wat jij allemaal gedaan hebt.

Ik heb gezwommen - Ik heb gepraat

Slide 6 - Diapositive

Le passé composé

Ik heb gezwommen - Ik heb gepraat

De passé composé bestaat uit 2 delen:

Hulpwerkwoord (vorm van avoir) & voltooid deelwoord



Slide 7 - Diapositive

Bij welke werkwoorden gebruiken we de passé composé?
Werkwoorden op -er -> parler, manger 
Werkwoorden op -ir 
Werkwoorden op -re









Slide 8 - Diapositive

Hoe maken we de passé composé?
pc bestaat uit 2 delen, deel 1:
hulpwerkwoord - vorm van avoir

Leer het rijtje nog eens goed uit je hoofd!

Slide 9 - Diapositive

Vous avez
Tu as
J'ai
Nous avons
Ik heb
Jullie hebben
wij hebben
jij hebt

Slide 10 - Question de remorquage

Hoe maken we de passé composé?

Deel 2:
Als je het eerste deel hebt (vorm van avoir)
kijk je welk werkwoord je moet gebruiken en dit vervoeg je.

Werkwoord op -er -> stam + é
Werkwoord op -ir -> stam + i

Ik heb gezwommen - ik heb gepraat 

zwemmen = nager
praten = parler


   Ik heb gezwommen = J'ai nagé
Ik heb gepraat = J'ai parlé










Slide 11 - Diapositive

Kies de goede vorm van de passé composé van het werkwoord regarder
Elle (regarder) ______ __________
A
Elle est regardé
B
Elle a regardée
C
Elle a regardé
D
Elle a regardi

Slide 12 - Quiz

Uitzondering
Het voltooid deelwoord van ''Faire'' (doen/maken)
''Fait''

J'ai fait
Tu as fait
Il/elle/on a fait

Slide 13 - Diapositive

Ontkenning (ne...pas)
Nous avons gagné le match.

Ontkenning:
'Ne' komt voor de persoonsvorm en 'pas' erachter

Nous n'avons pas gagné le match.

Slide 14 - Diapositive

   Kort stappenplan 
1. Kies de juiste vorm van het hulpwerkwoord avoir (uit het rijtje)

2. Maak van het werkwoord een voltooid deelwoord (ww -er + é )

3. Werkwoord faire? -> uitzondering -> voltooid deelwoord van faire = ''fait''

De formule: 
Altijd een hulpwerkwoord (vorm van avoir) + een voltooid deelwoord!

Slide 15 - Diapositive

Au travail!
Ga aan de slag met het werkblad  (15 min)


Klaar? -> check in duo's


Un jeu




Slide 16 - Diapositive

Er zijn 2 teams  
Bij iedere ronde komt er 1 persoon van elk team naar voren

Er verschijnt een zin op het bord

Weet je wat het antwoord is?

Druk op de bel!

Weet je het niet meer? 
 De beurt gaat naar het andere team!


Weet niemand het? 

Niemand krijgt een punt

Slide 17 - Diapositive

Vous (visiter) ______ _______ Paris.

Slide 18 - Diapositive

Nous (manger) ________ ________ beaucoup de frites!

Slide 19 - Diapositive

J' (voyager) __________ __________ avec Sammy et Robin.

Slide 20 - Diapositive

Tu (laver) ________ _________ la voiture?

Slide 21 - Diapositive

Claire et Manon (danser) _______ _______ au podium.

Slide 22 - Diapositive

Elle (travailler) _________ __________ hier?

Slide 23 - Diapositive

ils (chanter) ______ ________ une chanson.

Slide 24 - Diapositive

il (aimer) ________ ________ le film?

Slide 25 - Diapositive

Tu (faire) _______ _______ du vélo?

Slide 26 - Diapositive

Nous (préparer) _________ ________ une quiche.

Slide 27 - Diapositive

Il (trouver) _______ ________ ses clés?

Slide 28 - Diapositive

 Elle (participer) ______ ______ au match de foot.

Slide 29 - Diapositive

Nous (marcher) _____ _______ 20 km.

Slide 30 - Diapositive

J' (chercher) _______ ________ ton portable.

Slide 31 - Diapositive

Vous (regarder) ______ ________ la télé?

Slide 32 - Diapositive

Tu (habiter) _______ _______ à Lille?

Slide 33 - Diapositive

Objectifs du cours
1. Ik weet wanneer je de passé composé moet gebruiken. 

2. Ik weet uit welke twee delen de passé composé bestaat.

3. Ik kan de regel voor het voltooid deelwoord toepassen. Ik kan het voltooid deelwoord maken van werkwoorden die eindigen op -er.

Slide 34 - Diapositive