oefenen: woordsoorten

1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Een korte les
- Een korte les met oefening en instructie.
- Er is tijd om te werken aan opdrachten.
- Er is tijd voor het stellen van vragen.

Slide 3 - Diapositive

Wat weet jij al?
Lees de zin. Wat is een zelfstandig naamwoord?

Else heeft mascara en lippenstift gekocht.

Slide 4 - Question ouverte

Wat weet jij al?
Lees de zin. Wat is een zelfstandig naamwoord?

Er wordt in Nederland veel kaas gegeten.

Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Benoem het zelfstandig naamwoord en het lidwoord.

Henry kocht voor Jennie een cadeautje.

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Diapositive

Wat is het zelfstandig werkwoord?

Hij at een banaan.

Slide 10 - Question ouverte

Benoem het zelfstandig werkwoord

Zij heeft een taart gebakken.

Slide 11 - Question ouverte

Benoem het hulpwerkwoord

Hij heeft een schilderij gemaakt.

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Ik heb een hele dure auto gekocht!

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Gisteren kocht Jens nieuwe sportschoenen.

Slide 18 - Question ouverte

Even oefenen!
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • Zelfstandig werkwoord
  • hulpwerkwoord 
  • (voltooid deelwoord)

Slide 19 - Diapositive

Wat is een zelfstandig naamwoord?
(meer antwoorden goed)
A
Namen van mensen, dieren dingen
B
Woord dat zegt wat je doet
C
Woord waar je de - het of een voor kunt zetten
D
Woord dat zegt oe iets eruit ziet

Slide 20 - Quiz

Lidwoorden staan voor een zelfstandig naamwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

In de volle kast staan mappen.
A
in
B
volle
C
mappen
D
kast

Slide 22 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 23 - Quiz

Wat is geen kenmerk van een zelfstandig naamwoord?
A
Je kunt er een lidwoord voor zetten.
B
Je kunt er een verkleinwoord van maken.
C
Je kunt het vervoegen.
D
Je kunt het in het meervoud zetten.

Slide 24 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
de moeder
B
eten
C
groot
D
het viooltje

Slide 25 - Quiz

Een zelfstandig werkwoord kan vaker in een zin voorkomen.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

Ik moet nog vaak aan dat ontzettend leuke uitstapje denken.

Wat is het zelfstandig werkwoord in deze zin?
A
uitstapje
B
moet
C
ontzettend
D
denken

Slide 27 - Quiz

De meest voorkomende hulpwerkwoorden zijn:
hebben, zijn, worden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

De meest voorkomende hulpwerkwoorden zijn: zijn, hebben of worden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Bij een voltooid deelwoord hoort altijd
een hulpwerkwoord in de zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord in de zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

Na een lange zomervakantie, keerde hij terug naar school.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
keerde
B
lange
C
zomervakantie
D
terug

Slide 32 - Quiz

Ik heb de date met Bart afgezegd.
afgezegd is:
A
hoofdwerkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 33 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord:
Bedankt voor jullie aandacht.
A
een zelfstandig naamwoord
B
een zelfstandig werkwoord
C
een hulpwerkwoord
D
een bijwoord

Slide 34 - Quiz

Waar heb je dat gevonden?

gevonden = ...
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 35 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het ...
A
gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
C
onderwerp
D
zelfstandig naamwoord

Slide 36 - Quiz

Ik heb van het mooie weer genoten

genoten
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 37 - Quiz

Ik heb de date met Bart afgezegd.

afgezegd is:
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 38 - Quiz

IJskoude is een bijvoeglijk naamwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 39 - Quiz


Benoem het onderstreepte woord:
Hoe was het op school?
A
een zelfstandig naamwoord
B
een lidwoord
C
een zelfstandig werkwoord
D
een bijwoord

Slide 40 - Quiz



Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
begaan
B
beleefd
C
beroemd
D
bezorgd

Slide 41 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Deze beestjes aten groene blaadjes van de bomen.
A
groene
B
beestjes
C
bomen
D
deze

Slide 42 - Quiz

Er zijn zelfstandige naamwoorden die twee meervoudsvormen hebben?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 43 - Quiz

Ik zou zelf veel meer voor kinderen
in nood willen kunnen doen.


A
Deze zin heeft 1 hulpwerkwoord.
B
Deze zin heeft 2 hulpwerkwoorden.
C
Deze zin heeft 3 hulpwerkwoorden.
D
Deze zin heeft 4 hulpwerkwoorden.

Slide 44 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Het apparaat is erg handig.
A
Het
B
apparaat
C
erg
D
handig

Slide 45 - Quiz

Hoeveel zelfstandige naamwoorden zitten in deze zin?

Een zelfstandig naamwoord verwijst naar
een mens, dier, plant, begrip of naam.
A
2
B
4
C
5
D
6

Slide 46 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Een woord dat vertelt wat je moet doen
B
Een woord dat iets meer vertelt over het werkwoord
C
Een woord dat iets zegt over het zelfstandig naamwoord
D
de, het, een

Slide 47 - Quiz

Hoe noem je het belangrijkste
werkwoord in de zin ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 48 - Quiz

Ik heb de date met Bart afgezegd.
afgezegd is:
A
hoofdwerkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Diapositive