Brugklas grammatica 1

Grammatica 1
woordsoorten

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammatica 1
woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Wat zijn woordsoorten
  • Lidwoord
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Hulpwerkwoord
  • Zelfstandig werkwoord

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn woordsoorten
Een woordsoort is de naam van een type woord. Je kan elk woord apart in de zin benoemen. Verschillende woordsoorten kunnen meerdere keren in de zin voorkomen.

Het benoemen van woordsoorten noem je taalkundig ontleden.

Slide 3 - Diapositive

Lidwoord
Lidwoorden : de, het, een




De-woorden
- meervouden
- vruchten en bomen
- bergen en rivieren
- cijfers en letters
meervoud: de huizen - de ramen - de stoelen
vruchten en bomen: de peer - de appel - de eik
bergen en rivieren: de rijn - de Mont blanc
cijfers en letters: de acht - de N
Het-woorden
- verkleinwoorden
- namen van talen
- namen van windrichtingen
- namen van metalen
verkleinwoorden : het huisje - het raampje - het koekje
namen van talen: het Frans - het Duits
namen van windrichtingen: het oosten - het westen
namen van metalen: het staal - het ijzer

Slide 4 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
  • Mensen: jongen - meisje - man - moeder - opa
  • Dieren: hond - olifant - haas
  • Dingen: telefoon - boek - kaars
  • Namen: Lisa - Frank - Rogier
  • Begrippen: liefde - verdriet 

Slide 5 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
  • Je kan er bijna altijd een lidwoord voor zetten.
  • De meeste woorden hebben een enkelvoud en meervoud.
  • Je kan er een verkleinwoordje van maken.

Slide 6 - Diapositive

Heerenveen
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Verliefd
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

Het
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quiz

Jumbo
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Dat is een rode auto.
- Dat is een snelle, rode auto.
- Die jongen is vriendelijk.
- Die jas is zwart.

Slide 11 - Diapositive

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Deze bijvoeglijk naamwoorden schrijf je bijna altijd met +en:
  • gouden horloge
  • houten tafel
  • Rieten stoel

Behalve als het om een 'nieuwe stof gaat:
  • plastic tas - aluminium schaal - nylon jurk

Slide 12 - Diapositive

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk, maar je moet wel op de spellingregels letten.

  • Ik heb de foto's vergroot   (voltooid deelwoord ) 
  • De vergrote foto's  (gebruikt als bijvoeglijk naamwoord)


  • Ik heb koffie gezet (voltooid deelwoord)
  • De gezette koffie (gebruikt als bijvoeglijk naamwoord)

Slide 13 - Diapositive

Tekst
Zelfstandig naamwoord
Bijv. naamwoord
huisarts
wit
fiets
groot
duur
jong
nieuw
oma 
interessant
klaslokaal

Slide 14 - Question de remorquage

Werkwoord

Een werkwoord is:

- iets wat je kunt doen of wat kan gebeuren.

- je kunt er een ik/hij/wij-rijtje van maken  (= vervoegen).


Bijvoorbeeld:

 Over zes weken hoopt zij te bevallen van een meisje.

 De dinosaurus is al jaren uitgestorven.



Slide 15 - Diapositive

Hulpwerkwoord (hww)

  • Kan alleen in een zin staan met meer dan één werkwoord.
  • Je kan een hulpwerkwoord altijd uit de zin halen.
  • Kunnen meerdere hww in de zin staan.
  • Geeft nooit de handeling aan.

Slide 16 - Diapositive

Zelfstandig werkwoord (zww)

  • Belangrijkste werkwoord in de zin
  • Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.
  • Heb je meerdere werkwoorden?
        --> Er kan altijd maar één zww in de zin staan
        --> Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het zww.





Slide 17 - Diapositive

Voorbeelden hww en zww
Wij schrijven netjes in ons schrift.
In de winkel hebben ze brood gekocht.
Ik hoop nog ver te kunnen fietsen.

Slide 18 - Diapositive

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!

Slide 19 - Question de remorquage

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Haar
broers
zitten
me
altijd
te 
treiteren. 

Slide 20 - Question de remorquage

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
heeft
weer
niet
geluisterd.

Slide 21 - Question de remorquage

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
kocht 
het
mooie
cadeau.

Slide 22 - Question de remorquage