- Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken.
Bijvoorbeeld: 'Ik heb het zó warm, ik smelt!'
Eigenlijk maak je een vergelijking met een voorbeeld uit de werkelijkheid: als boter héél warm wordt, dan smelt het ook. Je kan dus, door het woord 'smelten' te gebruiken, duidelijk maken dat je het écht héél erg warm hebt!