Werkwoordspelling t.t.

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

De tegenwoordige tijd.
Wat betekent dit?

1. nu, vandaag
2. gisteren

Wat weet jij over
werkwoorden in de tegenwoordige tijd?

Werkwoorden in tegenwoordige tijd

Het gaat altijd 

om de 

persoonsvorm.

1) in welke tijd staat de zin?

2) gaat het om de persoonsvorm?

3) pas de regels toe.

(lopen)
Ik ...... naar school.

1. loop
2. loopt
3. lopen
4. gelopen

(lopen)
Hij ..... naar school.

1. loop
2. loopt
3. lopen
4. gelopen

(vinden)
Ik ....... een paspoort.

1. vind
2. vindt
3. vinden
4. gevonden

(vinden)
Joost ..... een paspoort.

1. vind
2. vindt
3. vinden
4. gevonden

(Vinden)
De klas ..... een paspoort.

1. vind
2. vindt
3. vinden
4. gevonden

Enkelvoud of meervoud?

Enkelvoud = enkel = 1

Meervoud = meer = 2 of meer.

1 klas

2 klassen

(Mogen)
Vandaag ..... Johnny en ik meelopen.

1. mag
2. magt
3. mogen
4. gemogen

(gaan)
Wie ..... dit opruimen.

1. ga
2. gaat
3. gaan
4. gegaan

(Liggen)
Overal .... papier op straat.

1. lig
2. ligt
3. liggen
4. gelegen

(zijn)
Johhny .... opgewonden.

1. ben
2. is
3. zijn
4. geweest

Werkwoord zijn

Deze moet je uit je hoofd leren.

Ik ben ...

hij is ...

wij zijn ....

wij zijn geweest.

(zijn)
De groenteboer .... een bekende van hem.

1. ben
2. is
3. zijn
4. geweest

(zijn)
Ik .... verbaasd

1. ben
2. is
3. zijn
4. geweest

(zijn)
De jongens ..... gerustgesteld.

1. ben
2. is
3. zijn
4. geweest

Werkwoord willen

Ik wil

hij wil (zonder -t)

wij willen

(willen)
Hassan .... de groenteboer geruststellen.

1. wil
2. wilt
3. willen
4. zouden

In het OLC

Studiemeter

Starttaal Online 

1F

Werkwoordspelling

Tegenwoordige tijd (5 oefeningen)