Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositive de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
Test je kennis
M&A hf 4-7
Slide 1 - Diapositive
Wat is een voorbeeld van verbale communicatie?
A
Kaj kijkt verdrietig tijdens de activiteit.
B
Maik stuurt een emoticon via WhatsApp naar Zigo
C
Lisa steekt haar duim omhoog naar Mirthe.
D
Xavier mailt naar Courteney dat hij aanwezig is bij de activiteit.
Slide 2 - Quiz
Waar is jouw uitstraling een onderdeel van?
A
Verbale communicatie.
B
Mondelinge communicatie
C
Non-verbale communicatie.
D
Schriftelijke communicatie
Slide 3 - Quiz
Welke uitspraak over lichaamstaal is juist?
A
Je kunt met lichaamstaal goed verbergen hoe je je echt voelt
B
Je lichaamstaal laat zien hoe je je voelt.
C
Lichaamstaal is lastig te interpreteren
D
Lichaamstaal is voor iedereen anders
Slide 4 - Quiz
Wat is een voorbeeld van interne ruis?
A
Een krakende telefoonverbinding.
B
Geluid door een tv die aanstaat.
C
Een vliegtuig vliegt laag over.
D
Slechte concentratie doordat je verdrietig bent
Slide 5 - Quiz
Welke uitspraak over actief luisteren is juist?
A
Actief luisteren wil zeggen dat je actief weergeeft wat er gezegd wordt
B
Als je actief luistert, dan vul je het verhaal van de ander aan
C
Bij actief luisteren gaat het erom dat je snel snapt wat de ander bedoelt.
D
Bij actief luisteren let je goed op hóe iemand iets zegt
Slide 6 - Quiz
Wat is een voorbeeld van (actief) luisteren?
A
De kern van het verhaal verwoorden
B
Een vraag stellen die uitnodigt tot een uitgebreider antwoord
C
Het verhaal in eigen woorden vertellen.
D
Oogcontact zoeken
Slide 7 - Quiz
Een methode om goed te luisteren tijdens een gesprek is de LSD-methode. Waar staan de letters LSD voor?
A
Luisteren, spreken, doorvragen
B
Luisteren, spreken, doorpraten
C
Luisteren, samenvatten, doorvragen
D
Luisteren, samenvatten, doorpraten
Slide 8 - Quiz
Lees het voorbeeld en beantwoord de vraag. Welke manier van conflicthantering wordt in het voorbeeld benoemd? Rosita heeft een conflict met een klasgenoot. Ze loopt boos weg. De volgende dag doet ze alsof er niks is gebeurd.
A
conflict bespreken
B
conflict ontkennen
C
onderhandelen
D
contact verbreken
Slide 9 - Quiz
Mees gebruikt in de communicatie gebarentaal. Bij welke beperking past dit?
A
visueel
B
auditief
C
motorisch
D
verstandelijk
Slide 10 - Quiz
Anoir gebruikt in de communicatie braille. Bij welke beperking past dit?
A
visueel
B
auditief
C
motorisch
D
verstandelijk
Slide 11 - Quiz
Een oudere zorgvrager met een lichamelijke beperking krijgt bejaardengymnastiek. Onder welke activiteit valt dit?
A
Educatieve activiteiten
B
Creatieve activiteiten
C
Sportieve activiteiten
D
Sociale activiteiten.
Slide 12 - Quiz
In de recreatieruimte van een zorgorganisatie wordt een quiz voor ouderen georganiseerd, met als doel om het geheugen te trainen. Onder welke activiteit valt dit?
A
Educatieve activiteiten
B
Creatieve activiteiten
C
Sportieve activiteiten
D
Sociale activiteiten.
Slide 13 - Quiz
Welke opdrachtgever is een externe opdrachtgever?
A
De eigenaar van een nieuw stadskantoor voor wie jij het openingsfeest organiseert
B
De directeur van je school die aan de kantinejuffrouw vraagt om koffie te brengen.
C
De baas van een evenementenbedrijf die zijn personeel opdrachten geeft
D
Je docent die de conciërge opdraagt om kopieën te maken van een proefwerk.
Slide 14 - Quiz
Wat betekent: 'brainstormen is een creatief proces'?
A
Tijdens het brainstormen zijn alle ideeën, die in je opkomen, goed
B
Het brainstormen mag alleen ideeën opleveren die eerder zijn voorgesteld.
C
Het brainstormen mag alleen nieuwe ideeën opleveren.
D
Tijdens het brainstormen mag niet zomaar alles bedacht worden
Slide 15 - Quiz
Waarom is het belangrijk om met de wie-vraag te beginnen?
A
Als je weet voor wie je organiseert, kun je gaan bedenken welke activiteit geschikt is.
B
Als je met de wie-vraag begint, hoef je de overige vragen niet meer te stellen.
C
Als je met de wie-vraag begint, weet je direct wat het doel van de activiteit is
D
Als je weet voor wie je organiseert, weet je ook meteen wat dit gaat kosten.
Slide 16 - Quiz
Bij het maken van keuzes kun je gebruik maken van de 5 W’s. Noem de alle 5
Slide 17 - Question ouverte
Wat is een draaiboek?
Slide 18 - Question ouverte
Wat betekent: in chronologische volgorde?
Slide 19 - Question ouverte
Wat betekent: deadline?
Slide 20 - Question ouverte
Je gaat ook nadenken over hoe je promotie voor het evenement gaat maken. Wat wordt hiermee bedoeld?
Slide 21 - Question ouverte
In welk document kun je de indeling van de deelnemers vinden?
Slide 22 - Question ouverte
Als activiteitenbegeleider moet je voldoen aan bepaalde gedragseisen. In welk voorbeeld ben je flexibel?
A
Als je begrip hebt voor de omstandigheden van deelnemers
B
Als je duidelijk je eigen mening kunt verwoorden
C
Als je een zelfverzekerde indruk maakt.
D
ls je makkelijk kunt schakelen bij wisselende omstandigheden
Slide 23 - Quiz
Hoe weet je wat er allemaal opgeruimd moeten worden na afloop van het evenement?
Slide 24 - Question ouverte
Je organiseert een bewegingsactiviteit voor ouderen. Welke taak hoort bij het onderdeel ‘Uitvoeren’?
A
Aanwijzingen geven aan een deelnemer
B
Controleren of de tijdsplanning juist was
C
Een uitnodiging versturen.
D
Materialen huren
Slide 25 - Quiz
Wat is evalueren?
Slide 26 - Question ouverte
Je collega werkt slordig. Je hebt in de gaten dat ze veel dingen niet heeft gedaan. Wat kun je het best doen?
A
Geef de kritiek bij voorkeur wanneer er ook andere mensen bij zijn.
B
Geef haar alleen negatieve feedback
C
Vraag of je collega de situatie herkent en je gevoel begrijpt.
D
Wees duidelijk en begin haar aan te spreken met “Jij
Slide 27 - Quiz
Hoe ga je op de juiste wijze om met feedback?
Slide 28 - Question ouverte
Bij welke fase van de organisatie hoort de volgende zin? ‘Helpen bij het uitdelen van de hapjes’.
A
voorbereiden
B
uitvoeren
C
evaluatie
Slide 29 - Quiz
Bij welke fase van de organisatie hoort de volgende zin? ‘Opmerken dat er te weinig ruimte was voor bepaalde activiteiten’.
A
voorbereiden
B
uitvoeren
C
evaluatie
Slide 30 - Quiz
Bij welke fase van de organisatie hoort de volgende vraag? ‘Wie maakt de informatiebrief voor de ouders?’