Werkwoordelijk gezegde

Welkom!
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom!

Slide 1 - Diapositive

Dit lesuur gaan we:
1. Stillezen in je boek
2. Bespreken toets
3. Uitleg boekpresentatie
4. Voorlezen..?

Daarna: starten met zinsdelen

Slide 2 - Diapositive

Stillezen
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Bespreken toets
Alles op de hoek van je tafel.
Pennen in je etui.

Slide 4 - Diapositive

Boekpresentatie!
Wat moet je doen en hoe pak je dit aan?

Slide 5 - Diapositive

Dit uur gaan we:
1. Uitleg werkwoordelijk gezegde
2. Oefenen met het werkwoordelijk gezegde
3. Aan het werk met het werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Diapositive

Doel

Vandaag ga je leren hoe je het werkwoordelijk gezegde in een zin kan vinden.

Eerst krijg je een korte uitleg en daarna kan je aan de slag met een paar oefenzinnen.

Slide 8 - Diapositive

Voordat we echt gaan beginnen..

Slide 9 - Diapositive


Wat is een werkwoord?

Slide 10 - Question ouverte

Theorie

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin!

Daar hoort de persoonsvorm dus ook bij!

Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp 'doet' of 'overkomt'.

Slide 13 - Diapositive

Wat is het onderwerp?
Het onderwerp doet of overkomt het werkwoordelijk gezegde.

1. Je zoekt de persoonsvorm, daarna het werkwoordelijk gezegde;
2. Je stelt jezelf de vraag: wie/wat + pv/wg = onderwerp

Slide 14 - Diapositive

Voorbeeld
  • De chauffeur heeft het pakketje afgeleverd.
  • PV = heeft, WG = heeft afgeleverd
  • --> wie of wat heeft afgeleverd?
  • De chauffeur = onderwerp

Slide 15 - Diapositive

Dan is het nu tijd om te oefenen!

Slide 16 - Diapositive

Even controleren:
De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Gaat Joris vanavond skaten?

Het werkwoordelijk gezegde =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 18 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quiz

Nog even controleren:
Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meerdere werkwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Is alles gelukt gisteren?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 21 - Question ouverte

De nieuwe buren hebben zich gisteren aan ons voorgesteld.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 22 - Question ouverte

Het is buiten erg afgekoeld door de regen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 23 - Question ouverte

Nu een beetje moeilijker!

Slide 24 - Diapositive

Samir heeft vandaag buiten gespeeld met zijn neef.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 25 - Question ouverte

Samir heeft vandaag buiten gespeeld met zijn neef.
Wat is het onderwerp?

Slide 26 - Question ouverte

Samir heeft vandaag buiten gespeeld met zijn neef.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 27 - Question ouverte

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
A
Door van de zin een vraagzin te maken.
B
Door de vraag te stellen: Wie of Wat + persoonsvorm.
C
Door alle werkwoorden in de zin te zoeken.
D
Ik snap het nog niet.

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Lien

Slide 30 - Lien

Slide 31 - Lien

Klaar?
Ga aan het werk met:

Blz. 212 - opdracht 1 & 3

Slide 32 - Diapositive

Ik begrijp: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde
A
Ja
B
Nee
C
Gedeeltelijk

Slide 33 - Quiz