Homoniemen en homofonen

Homoniemen
Woordenschat
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Homoniemen
Woordenschat

Slide 1 - Diapositive

Homoniemen

De woorden zijn qua vorm en klank hetzelfde, maar hebben een andere betekenis.


bal -> feest, rond voorwerp
blik -> dun metaal, oogopslag
was -> wasgoed, vetachtige stof

Slide 2 - Diapositive

Even testen

Wat betekent het woord tussen haakjes in het zinsverband?

Slide 3 - Diapositive

De [aanslag] kun je makkelijk verwijderen.
A
misdadige aanval
B
laagje afgezet vuil
C
ernstige benadeling

Slide 4 - Quiz

U kunt het beste de [ring] nemen om er te komen.
A
cirkelvormig voorwerp
B
strijdperk
C
kring
D
rondweg

Slide 5 - Quiz

Wat een [spook]!
A
geest
B
waanvoorstelling
C
magere onuitstaanbare vrouw

Slide 6 - Quiz

Appels met [stekken] laat ik liggen.
A
loot
B
rotte plek
C
vaste aasplek

Slide 7 - Quiz

De oude man begint te [malen].
A
fijnmaken
B
draaien(van een molen)
C
piekeren
D
in de war zijn

Slide 8 - Quiz

De wet maakt het mogelijk criminelen te [plukken].
A
van takken losmaken
B
ontdoen van veren
C
geld afpakken
D
trekken, peuteren

Slide 9 - Quiz

Carla wil [zich aansluiten] bij de tennisclub.
A
telefonisch verbinden
B
het met iets eens zijn
C
lid worden

Slide 10 - Quiz

Het lijkt mij een nogal [sterk] verhaal.
A
stevig gemaakt
B
veel van een bepaalde stof bevattend
C
vol spierkracht
D
overdreven

Slide 11 - Quiz

Homoniemen
Zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben. Bijvoorbeeld bank (om op te zitten) en bank (als geldinstelling). 

Slide 12 - Diapositive

Homofoon
Soms klinken twee woorden hetzelfde, maar schrijf je ze anders.

Mijn tante lacht altijd heel hard.
Mijn  hart klopt heel snel.

Slide 13 - Diapositive

Even oefenen

Slide 14 - Diapositive

Vanavond zal moeder ons zeker een goede maaltijd ...
A
berijden
B
bereiden

Slide 15 - Quiz

Op het ... schaatsen is soms gevaarlijk
A
ijs
B
eis

Slide 16 - Quiz

Als het overvloedig regent komt het .... in de rivieren te hoog.
A
peil
B
pijl

Slide 17 - Quiz

Ik koop liever ... vlees bij een slager dan in een supermarkt.
A
rauw
B
rouw

Slide 18 - Quiz

Mijn zus zal vandaag haar paard ...
A
bereiden
B
berijden

Slide 19 - Quiz

Ik stel een belangrijke voordat ik dit werk aanvaard
A
ijs
B
eis

Slide 20 - Quiz

Veel mensen zijn gevaarlijk op straat : ze rijden te ...
A
hard
B
hart

Slide 21 - Quiz

Hij verlaat het huis als een ... uit de boog
A
pijl
B
peil

Slide 22 - Quiz

Ik heb een ... voor de Nederlandse taal
A
hard
B
hart

Slide 23 - Quiz

9) Mijn beste vriend is gisteren gestorven, ik ben in de ... .
A
rauw
B
rouw

Slide 24 - Quiz

De weg gaat ... de hoogte in.
A
stijl
B
steil

Slide 25 - Quiz

De koeien grazen op verschillende ...
A
weiden
B
wijden

Slide 26 - Quiz

Ik ... niet aan je oprechtheid.
A
twijfel
B
tweifel

Slide 27 - Quiz

De kinderen staan in de ... voor de naamafroeping.
A
rei
B
rij

Slide 28 - Quiz

Probeer spelfouten te ....
A
vermeiden
B
vermijden

Slide 29 - Quiz

Mijn oom woont dichtbij een gedempte ...
A
rei
B
rij

Slide 30 - Quiz

Je herkent Van Gogh aan zijn typische ....
A
stijl
B
steil

Slide 31 - Quiz

Hij ... zich in de spelfouten van anderen.
A
vermijdt
B
vermeit

Slide 32 - Quiz

Hij kon niet beslissen, hij ....
A
weifelde
B
wijfelde

Slide 33 - Quiz

Het vrouwtje liet haar palmtakjes ...
A
weiden
B
wijden

Slide 34 - Quiz


A

Slide 35 - Quiz