Gouden eeuw quiz

Tegen welk land kwamen de Nederlanders in opstand in de 16e eeuw?
1 / 33
suivant
Slide 1: Question ouverte
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Tegen welk land kwamen de Nederlanders in opstand in de 16e eeuw?

Slide 1 - Question ouverte

Val van Antwerpen
Oostzeevaart
Leider van de Opstand

1575
Willem van Oranje
toename handel Amsterdam
oprichting Universiteit Leiden

Slide 2 - Question de remorquage

Welke eeuw was de Gouden Eeuw?
A
15e eeuw
B
16e eeuw
C
17e eeuw
D
18e eeuw

Slide 3 - Quiz

Wat wordt er met het begrip 'Republiek' bedoeld?

A
De naam van Nederland in de 16e t/m de 18e eeuw.
B
Een staat zonder vorst zoals een koning of een keizer.
C
Ergens tegen in opstand komen.
D
Als burgers wetten maken en niet een vorst.

Slide 4 - Quiz

De Nederlanden waren in de Gouden eeuw een.........
A
Democratie
B
Oligarchie
C
Monarchie
D
Koninkrijk met absoluut vorst

Slide 5 - Quiz

Wie hadden de meeste macht in de Nederlandse Republiek?
A
De koning en zijn hofhouding
B
De regenten uit rijke families
C
De hardwerkende mannen en vrouwen
D
De VOC en de WIC

Slide 6 - Quiz

Wat wordt er bedoelt met 'de Amsterdamse beurs'?
A
Het gebouw waar kooplieden hun geld konden inwisselen om te handelen.
B
Het gebouw waar zeevaarders konden rusten voor een nieuwe tocht.
C
Het gebouw waar alle handelsspullen opgeslagen werden.
D
Het gebouw waar kooplieden samen komen om handel te drijven.

Slide 7 - Quiz

Producten opslaan om later te verhandelen noem je:
A
handelskapitalisme
B
stapelmarkt
C
VOC-principe
D
pakhuispolitiek

Slide 8 - Quiz

Wat is handelskapitalisme?
A
1 land heeft het recht om handel te drijven
B
zo veel mogelijk winst maken met handel
C
Als je nog maar één product gaat kopen
D
Alleen de VOC was de baas over de handel

Slide 9 - Quiz

Een schip dat vanuit Amsterdam naar de landen rond de Oostzee vaart, is geladen met:
A
kaas, textiel en vis
B
wijn en olie
C
specerijen
D
graan en hout

Slide 10 - Quiz


Een schip dat vanuit de landen rond de Oostzee naar Amsterdam vaart, is geladen met:
A
kaas, textiel en vis
B
wijn en olie
C
specerijen
D
graan en hout

Slide 11 - Quiz


VOC staat voor
A
Vereniging Oost-Indische Compagnie
B
Verenigde Oost-Aziatische Compagnie
C
Verenigde Oost-Indische Compagnie
D
Verre Oosten Campagne

Slide 12 - Quiz

Wanneer werd de VOC opgericht?
A
1621
B
1602
C
1601
D
1618

Slide 13 - Quiz

De VOC werd op initiatief van Johan van Oldenbarnevelt opgericht, omdat...
A
andere landen handelscompagnieën oprichtten.
B
de winsten in de Republiek daalden doordat handelscompagnieën elkaar beconcurreerden.
C
er flinke winst viel te behalen op de scheepsbouw. Meer schepen leverde meer geld op.
D
de Staten-Generaal graag landen wilden veroveren om hun macht en rijkdom te tonen.

Slide 14 - Quiz


De VOC bracht naar Europa:
A
Slaven
B
Aardappels
C
Specerijen
D
Maïs

Slide 15 - Quiz

De Staten Generaal gaf de VOC speciale rechten: (twee antwoorden)
A
handelsmonopolie
B
vrede sluiten en oorlog voeren
C
aandelen verkopen
D
een multinational

Slide 16 - Quiz

Welk speciale recht kreeg de VOC niet?
A
Een eigen munt invoeren
B
Verdragen sluiten met Aziatische vorsten
C
Forten bouwen
D
Oorlog voeren

Slide 17 - Quiz

Welke conclusie kun je trekken na het zien van dit plaatje?
A
VOC voerde niet alleen handel en maar ook oorlog
B
VOC maakte kanonnen
C
VOC hield van mode
D
VOC had weinig wapens

Slide 18 - Quiz

In welk opzicht was de VOC uniek in de wereld?
A
Eerste bedrijf met winst uit handel
B
Eerste bedrijf met aandelen
C
Eerste bedrijf in de handel met specerijen
D
Eerste bedrijf in de handel met slaven

Slide 19 - Quiz

Wat is juist?
A
oostzeehandel: graan en hout VOC: specerijen en luxeproducten
B
oostzeehandel: specerijen en graan VOC: specerijen en luxeproducten
C
oostzeehandel: graan en luxeproducten VOC: hout en luxeproducten
D
oostzeehandel: graan en hout VOC: hout en luxeproducten

Slide 20 - Quiz

Welke (tijds)volgorde is juist?
A
VOC - WIC - Oostzeehandel
B
Oostzeehandel - VOC - WIC
C
Oostzeehandel - WIC - VOC
D
VOC - Oostzeehandel - WIC

Slide 21 - Quiz

De WIC verhandelde vooral
A
Slaven
B
Aardappels
C
Kruiden
D
Maïs

Slide 22 - Quiz

Waar hield de WIC zich niet mee bezig?
A
Slavenhandel
B
Veroveringen
C
Driehoekshandel
D
Specerijenhandel

Slide 23 - Quiz

De WIC werd opgericht in?
A
1648
B
1612
C
1621
D
1602

Slide 24 - Quiz

De WIC had verschillende rechten. Welk recht hoort er niet bij?
A
forten bouwen
B
plantageproducten verhandelen
C
kolonieen bezitten
D
specerijen verhandelen

Slide 25 - Quiz

Wie van deze personen was een bekende filosoof?
A
Spinoza
B
Rembrandt
C
Hals
D
Van Leeuwenhoek

Slide 26 - Quiz

16. Om welke schildertechniek werd Rembrandt NIET bekend?:
A
Levensecht schilderen van mensen
B
Het afwisselen van details met ruwe kwaststreken
C
Indrukwekkende wolkenluchten
D
Afwisselen van licht en donker

Slide 27 - Quiz

De schilderkunst in de Republiek was bijzonder. Welke bewering hoort er NIET bij
A
gewone mensen stonden op de schilderijen
B
alleen vorsten stonden op de schilderijen
C
een Vermeer kon ook bij de bakker hangen
D
er waren heel veel beroemde schilders

Slide 28 - Quiz

Verdraagzaamheid in de Republiek betekende dat
A
mensen om hun geloof werden vermoord
B
mensen zoals Spinoza mochten zeggen wat ze wilden
C
katholieken moesten in schuilkerken hun dienst houden
D
Portugeze joden geen eigen synagoge hadden

Slide 29 - Quiz

Lees de bron:

Welke bewering over de bron is niet juist?
A
Spinoza vond dat iedereen mocht zeggen wat hij wil.
B
Spinoza was geen immigrant.
C
Spinoza was voor godsdienstvrijheid.
D
Spinoza´s vrijheid werd eerst Beperk door de regels van de een Joodse geloofsgroep.

Slide 30 - Quiz

De wetenschappelijke revolutie was belangrijk voor de handel.

A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

Wie ontdekte de microscoop?
A
Hugo de Groot
B
Antoni van Leeuwenhoek
C
Piet Hein
D
Christiaan Huygens

Slide 32 - Quiz

20. Lees de volgende bewering.
‘Zonder Christiaan Huygens kon Antonie van Leeuwenhoek niet zijn uitvinding hebben gedaan.’
Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quiz