Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
woensdag 1 november 2023
Slide 1 - Diapositive
de snack
hartig hapje
tussendoortje
de snack - de snacks
zin:Om vijf uur eet ik vaak een snack.
zin:Een snack is vaak ongezond.
47
Slide 2 - Diapositive
snel
nietlangzaam
vlug
zo snel als het licht
zin: Ik ga snel naar huis.
zin:Formule 1 is een sport voor snelle auto's.
48
Slide 3 - Diapositive
de snoep
zoete lekkernij
de snoep - het snoepje
zin: De kinderen eten snoep.
zin: Snoep is niet gezond.
49
Slide 4 - Diapositive
de soep
water met vlees of groente
de soep - de soepen
zin: Ik maak soep.
zin: Er zit een vlieg in mijn soep.
50
Slide 5 - Diapositive
de soort
verzameling mensen of dingen met dezelfde kenmerken
de soort - de soorten
zin: Een oliebol is een soort koek.
zin: Een soort vis.
51
Slide 6 - Diapositive
sporten
lichamelijk actief zijn
werkwoord sport/sport/sporten
zin: Ik sport elke woensdag.
zin:Sporten doe je vaak met anderen.
52
Slide 7 - Diapositive
de thee
warme drank die je maakt van gedroogde blaadjes van planten
de thee - de theeën
zin: Ik maak thee met een theezakje en heet water.
53
Slide 8 - Diapositive
uitleggen
vertellen hoe iets moet of werkt
vertellen zodat iemand iets gaat begrijpen
werkwoord - leg/legt/leggen uit
zin: De docent legt het woord uit .
54
Slide 9 - Diapositive
47
Welke snack eet jij graag om ongeveer 17.00 uur?
Slide 10 - Carte mentale
Ik ga ...................... naar school, want anders kom ik te laat en dat vindt de docent niet goed.
(er zijn meer goede antwoorden)
48
A
vlug
B
langzaam
C
traag
D
snel
Slide 11 - Quiz
Wat vind jij het lekkerste snoep?
49
Slide 12 - Question ouverte
Waar lees je de betekenis van het woord: de soort
51
A
Een lijst met eten in een restaurant.
B
De maaltijd in de ochtend.
C
Iets wat langzaam gaat.
D
Een verzameling mensen of dingen met hetzelfde kenmerk.
Slide 13 - Quiz
Zoek een foto van de soep die jij lekker vindt.
50
Slide 14 - Question ouverte
Maak een zin met het woord: sporten (minimaal 4 woorden ) - Let op de goede volgorde: persoonswoord - werkwoord - de rest van de zin - gebruik een hoofdletter en een punt een persoonswoord een werkwoord (goede vorm!) een voegwoord
52
Slide 15 - Question ouverte
Een warme drank die je maakt van gedroogde blaadjes van planten.