Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 120 min
Éléments de cette leçon
Thema 4 - eten - dag 8
Slide 1 - Diapositive
de soep
water met vlees of groente
de soep - de soepen
zin: Ik maak soep.
zin: Er zit een vlieg in mijn soep.
50
Slide 2 - Diapositive
de soort
verzameling mensen of dingen met dezelfde kenmerken
de soort - de soorten
zin: Een oliebol is een soort koek.
zin: Een soort vis.
51
Slide 3 - Diapositive
sporten
lichamelijk actief zijn
werkwoord sport/sport/sporten
zin: Ik sport elke woensdag.
zin:Sporten doe je vaak met anderen.
52
Slide 4 - Diapositive
de thee
warme drank die je maakt van gedroogde blaadjes van planten
de thee - de theeën
zin: Ik maak thee met een theezakje en heet water.
53
Slide 5 - Diapositive
uitleggen
vertellen hoe iets moet of werkt
vertellen zodat iemand iets gaat begrijpen
werkwoord - leg/legt/leggen uit
zin: De docent legt het woord uit .
54
Slide 6 - Diapositive
het vlees
het zachte deel van het lichaam tussen de huid en de botten
zin: Ik eet geen vlees, maar wel vis.
55
Slide 7 - Diapositive
de vork
een voorwerp waarmee je in eten prikt
de vork - de vorken
zin: Ik eet mijn maaltijd met een vork.
56
Slide 8 - Diapositive
Waar lees je de betekenis van het woord: de soort
51
A
Een lijst met eten in een restaurant.
B
De maaltijd in de ochtend.
C
Iets wat langzaam gaat.
D
Een verzameling mensen of dingen met hetzelfde kenmerk.
Slide 9 - Quiz
Zoek een foto van de soep die jij lekker vindt.
50
Slide 10 - Question ouverte
Maak een zin met het woord: sporten (minimaal 4 woorden ) - Let op de goede volgorde: persoonswoord - werkwoord - de rest van de zin - gebruik een hoofdletter en een punt een persoonswoord een werkwoord (goede vorm!) een voegwoord
52
Slide 11 - Question ouverte
Een warme drank die je maakt van gedroogde blaadjes van planten.
Welk woord bedoel ik?
53
A
de melk
B
de thee
C
de koffie
D
de chocolademelk
Slide 12 - Quiz
Bij welke foto zie jij iemand die iets uitlegt?
(Er zijn meer goede antwoorden)
54
A
B
C
D
Slide 13 - Quiz
Vul aan: Vlees dat je kunt eten is van ....................
55
A
varken
B
kip
C
vis
D
rund
Slide 14 - Quiz
Een maaltijd eet je met bestek. Bestek bestaat uit de lepel, het mes en de .........