woordenschat 3+4

Voorvoegsels

Sommige woorden bestaan uit een woord + voorvoegsel

bijvoorbeeld: heropening

Voorvoegsels die veel  voorkomen:
non- = niet, zonder
on-=niet
mis- =verkeerd,fout
wan-= slecht, verkeerd
her-= weer,opnieuw
ex-= niet meer, van vroeger
inter-= tussen (twee of meer gebieden)

1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Voorvoegsels

Sommige woorden bestaan uit een woord + voorvoegsel

bijvoorbeeld: heropening

Voorvoegsels die veel  voorkomen:
non- = niet, zonder
on-=niet
mis- =verkeerd,fout
wan-= slecht, verkeerd
her-= weer,opnieuw
ex-= niet meer, van vroeger
inter-= tussen (twee of meer gebieden)

Slide 1 - Diapositive

achtervoegsels
Het woord bruikbaar

uit welk woord bestaat het?  welke achtervoegsel?


Veel voorkomende achtervoegsels:
- lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -aar, -isch, -ing, -ig

sommige achtervoegsels geven een woord een andere betekenis:
- loos: waardeloos - zonder waarde
-vol: smaakvol - met veel smaak
-lijks: wekelijks - elke week

Slide 2 - Diapositive

Wat is een woord met een voorvoegsel?
A
hergebruiken
B
smakeloos

Slide 3 - Quiz

Wat is het voorvoegsel in 'onmisbaar'?
A
onmis-
B
-mis-
C
on-
D
-baar

Slide 4 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel her-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
niet

Slide 5 - Quiz

Welke van deze is een achtervoegsel?
A
Aardig
B
Ondiep

Slide 6 - Quiz

Zorgeloos
(achtervoegsel)
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 7 - Quiz

basis
hoofdstuk 3
blz. 104 t/m 109
opdr. 1,2,5,7,8

hoofdstuk 4
blz. 142 t/m 147
opdr. 1,2,3,4,7,8
kgt
hoofdstuk 3
blz. 80 t/m 83
opdr. 1,2,6,7,8

hoofdstuk 4
blz. 108 t/m 111
opdr. 1,2,3,6,7,8

Slide 8 - Diapositive

wat betekent
'aanprijzen'
A
in gebruik nemen
B
iemand iets gevaarlijks laten ondervinden
C
aanbevelen
D
overdreven aandacht

Slide 9 - Quiz

Vul aan: 'Het geld groeit me niet...

A
...uit de neus
B
...onder mijn voet
C
...tussen mijn navelpluis
D
...op de rug

Slide 10 - Quiz

Wat betekent: ogen tekort komen?
A
een afwijking hebben aan je ogen
B
heel veel interessante of leuke dingen tegelijk zien
C
geld tekort hebben
D
slapen

Slide 11 - Quiz

wat betekent:
hij smijt met geld
A
Hij geeft gemakkelijk geld uit
B
Geld in een hopeloze zaak steken
C
Met minder genoegen nemen dan je eigenlijk wilt
D
Als je tijd verprutst, verspil je ook geld

Slide 12 - Quiz

wat betekent
'verwerken'
A
iets te zeggen hebben
B
gebruiken om er iets van te maken
C
uitslagen
D
in elk geval

Slide 13 - Quiz

iets op zijn lever hebben
A
iets willen zeggen of vragen
B
een betoog houden om iets voor elkaar te krijgen
C
het somber inzien
D
precies zeggen wat er mis is

Slide 14 - Quiz

Wat betekent: iemand op het rechte pad brengen?
A
ervoor zorgen dat iemand geen verkeerde dingen meer doet
B
de weg vragen als je verdwaald bent
C
de weg vertellen tegen iemand die dat niet weet
D
rechtdoor lopen op een recht pad

Slide 15 - Quiz