verleden tijd werkwoorden

• NT2
• Basisschool
• Groep 4-6

Werkwoorden

verleden tijd

doel van de les

Ik weet wat verleden tijd inhoudt. 

Ik kan zwakke werkwoorden in de verleden tijd schrijven.

weet je nog?

de jongen

gooit

de bal

de jongen gooit de bal

de jongen gooide de bal

nu

toen

het meisje eet de pizza

het meisje at de pizza

nu

toen

de tijd van NU

de tijd van NU heet tegenwoordige tijd.

het gebeurt NU

het is niet klaar.

de tijd van TOEN

de tijd van TOEN heet verleden tijd.

het gebeurde TOEN

NU
(tegenwoordige tijd)

de jongen gooit de bal.

het meisje eet de pizza.

de moeder kookt de soep.

de vader rijdt in de auto.

TOEN
(verleden tijd)

de jongen gooide de bal.

het meisje at de pizza.

de moeder kookte de soep.

de vader reed in de auto. 

zwakke werkwoorden

sterke werkwoorden

werkwoorden die
+te/ten 

of
+de/den 

krijgen in de verleden tijd

werkwoorden die veranderen in de verleden tijd.

zwakke werkwoorden

ik werk - ik werkte

ik gooi - ik gooide

ik pak - ik pakte

ik fiets - ik fietste

ik brand - ik brandde

sterke werkwoorden

ik eet - ik at

ik rijd - ik reed

ik vlieg - ik vloog

ik vang - ik ving

ik ga - ik ging

ik lees - ik las

Voor -en staat:  t, k, f, s, ch, p, x:

stam + te(n) en ge+stam+t

 taxikofschip

Voor -en staat niet:t, k, f, s,ch, p:

stam + de(n) en ge+stam+d

werken > ik-hij werkte 

                 we-ze werkten

ik heb-je hebt-hij heeft-we-ze hebben gewerkt

leren > ik-hij leerde

                 we-ze leerden

ik heb-je hebt-hij heeft-we-ze hebben geleerd

Hij .....zijn vinger (verbranden vt)

1. verbrandde
2. verbrante
3. verbranden
4. verbrandte

Zij.....op haar gitaar (spelen vt)

1. speelt
2. spelde
3. speelte
4. speelde

Ik ....naar huis. (fietsten vt)

1. fietsde
2. fietst
3. fietste
4. fietsen

Wij ........naar de winkel (rennen vt)

Hij .......op de bus (wachten vt).

Ik weet hoe ik de verleden tijd van een zwak werkwoord kan maken.

😒🙁😐🙂😃