H4 §3

H4 §3 De vulkaan de Aso
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

H4 §3 De vulkaan de Aso

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen H4.3
  1. Je weet uit welke onderdelen een vulkaan bestaat.
  2. Je weet hoe een vulkaan ontstaat.
  3. Je kan de verschillende soorten vulkanen herkennen.
   4. Je weet wat vulkanische verschijnselen zijn.

Slide 2 - Diapositive

1. Je weet uit welke onderdelen een vulkaan bestaat.

Zie Basisboek nummer 103

Slide 3 - Diapositive

2. Je weet hoe een vulkaan ontstaat.

Zie animaties van Basisboek nummer 101
1. Convergente beweging van een oceanisch- en een continentale plaat.
2. De oceanische plaat duikt onder de andere plaat (subductie).
3. De plaat smelt in de mantel en stijgt op als magma.
4. Het magma komt uit de aardkorst en er ontstaat een stratovulkaan.

Slide 4 - Diapositive

3. Je kan de verschillende soorten vulkanen herkennen.

Op aarde zijn ongeveer 1.500 vulkanen. Wetenschappers onderscheiden verschillende soorten vulkanen, bijvoorbeeld op basis van hun opbouw, kracht van uitbarsten, het soort lava dat eruit komt en of er veel gas in het magma zit. Er zijn drie hoofdsoorten vulkanen. Je kunt ze op basis van hun vorm goed van elkaar onderscheiden.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Schildvulkaan
  • Plaatbeweging: divergentie (twee platen bewegen van elkaar af)
  • Rustige eruptie
  • Flauwe helling

(zie animatie B101)

Slide 7 - Diapositive

Stratovulkaan
  • Plaatbeweging: convergentie (twee platen bewegen naar elkaar toe) 
  • Explosieve eruptie
  • Steile helling

Slide 8 - Diapositive

Caldeiravulkaan
  • Ontstaan uit stratovulkanen met grote magmakamer.
  • Na uitbarsting stort het dak van de leeggelopen magmakamer in.
  • In de oude krater vormt zich een kratermeer en (1 of meer ) nieuwe krater(s).


Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

4. Je weet wat vulkanische verschijnselen zijn.
Wat krijgen we er op aarde allemaal bij een vulkaan? 
(moeilijke) begrippen: 
  • Pyroclastische stroom 
  • Mid-oceanische rug
  • Geiser 
  • Geothermie

Slide 13 - Diapositive

4. Je weet wat vulkanische verschijnselen zijn.
Pyroclastische stroom =
Hete gassen vermengd met stenen en as die bij een vulkaanuitbarsting de helling afrazen. Heet ook gloedwolk.

Ziet eruit als een lawine die bestaat uit vulkanisch as ipv. sneeuw. 

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

4. Je weet wat vulkanische verschijnselen zijn.
Mid-oceanische rug =
Langgerekte bergrug onder in de zee, ontstaan doordat magma bij het uit elkaar drijven van oceanische platen naar boven komt.

Zie divergentie animatie van Basisboek nummer 101 .

Slide 16 - Diapositive

4. Je weet wat vulkanische verschijnselen zijn.
Geiser =
Dat is een heetwaterbron die met tussenpozen heet water en stoom de lucht in spuit.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

4. Je weet wat vulkanische verschijnselen zijn.
Geothermisch = een moeilijk woord voor aardwarmte.

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Vidéo

4. Je weet wat vulkanische verschijnselen zijn.
Geothermisch = een moeilijk woord voor aardwarmte.

Bron die ontstaat door de geothermische verwarming van grondwater. Heet ook hot spring.

Slide 21 - Diapositive

Divergent
Convergent
Transform

Slide 22 - Question de remorquage

Geen bevingen, wel vulkanen
Hevige beving, veel vulkanen
Hevige beving, geen vulkanen

Slide 23 - Question de remorquage

Wat betekend het woord eruptie?
A
Schildvulkaan
B
Vulkaanuitbarsting
C
Krater
D
Subductie

Slide 24 - Quiz

Bij welke plaatbeweging vind je explosieve vulkaanerupties?
A
Van elkaar af
B
Naar elkaar toe
C
Langs elkaar
D
Geen van deze drie

Slide 25 - Quiz

Uitspraak 1: De mantel is het heetste gedeelte van de aarde en in de mantel vinden we magma.
Uitspraak 2: De dunne zeeplaat is zwaarder dan de dikkere landplaat.
A
Uitspraak 1 = Juist Uitspraak 2 = Onjuist
B
Uitspraak 1 = Onjuist Uitspraak 2 = Juist
C
Beide juist
D
Beide onjuist

Slide 26 - Quiz