Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Wat is de champignon?
A
Producent
B
Consument
C
Reducent
Slide 1 - Quiz
Wat is de paardenbloem?
A
Producent
B
Consument
C
Reducent
Slide 2 - Quiz
Wat is de bacterie?
A
Producent
B
Consument
C
Reducent
Slide 3 - Quiz
Biotische factor of Abiotische factor? ROOFDIER
A
Biotische factor
B
Abiotische factor
Slide 4 - Quiz
Biotische factor of Abiotische factor? EEN STRUIK
A
Biotische factor
B
Abiotische factor
Slide 5 - Quiz
Zet in goede volgorde: Klasse - Orde - Familie - Geslacht
A
Geslacht - Klasse - Familie - Orde
B
Klasse - Geslacht - Orde - Familie
C
Klasse - Orde - Familie - Geslacht
D
Orde - Klasse - Familie - Geslacht
Slide 6 - Quiz
Dezelfde soort?
A
Ja, dezelfde soort
B
Nee, niet dezelfde soort
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Vidéo
Slide 12 - Diapositive
Hoe breed is een zeearend?
A
50-100 cm
B
100-150 cm
C
150-200 cm
D
200-250 cm
Slide 13 - Quiz
Hoe hoog zit het nest van de zeearend?
A
10-15 meter hoog
B
15-20 meter hoog
C
20-25 meter hoog
D
25-30 meter hoog
Slide 14 - Quiz
Welke kleur heeft de snavel van een zeearend?
A
Wit
B
Zwart
C
Grijs
D
Geel
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Goed of Fout? In een groene stengel kan Fotosynthese plaatsvinden
A
Goed
B
Fout
Slide 19 - Quiz
Welke stoffen ontstaan bij de Fotosynthese?
A
Water
Glucose
B
Glucose
Koolstofdioxide
C
Glucose
Zuurstof
D
Zuurstof
Water
Slide 20 - Quiz
Een plant maakt eiwit en vetten van glucose. Welke stof maakt hij nog meer van glucose?
A
Zetmeel
B
Mineralen
C
IJzer
Slide 21 - Quiz
Welk proces vindt NIET plaats op de bodem van de oceaan? Waarom?
A
Verbranding, omdat er geen licht is
B
Verbranding, omdat er geen zuurstof is
C
Fotosynthese, omdat er geen licht is
D
Fotosynthese, omdat er geen zuurstof is
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
Wie heeft de langste darmen?
A
Planteneter
B
Vleeseter
C
Alleseter
Slide 27 - Quiz
Waarom is plantaardig materiaal moeilijk te verteren?
A
Door de stugge celwand
B
Door de stugge celmembraan
C
Door de grote vacuole
D
Door de dikte van de celkern
Slide 28 - Quiz
Wat is dit?
A
Planteneter
B
Vleeseter
C
Alleseter
Slide 29 - Quiz
Wat voor soort kiezen heeft dit dier?
A
Plooikiezen
B
Knobbelkiezen
C
Knipkiezen
Slide 30 - Quiz
Wat voor kiezen heeft een paard? En hoe lang zijn haar darmen?
A
Plooikiezen en hele lange darmen
B
Knobbelkiezen en hele lange darmen
C
Plooikiezen en hele korte darmen
D
Knobbelkiezen en hele korte darmen
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Diapositive
Slide 33 - Diapositive
Slide 34 - Diapositive
Op een eik leven pissebedden. Deze pissebedden zijn het voedsel voor de spin. Een tjiftjaf (vogel) eet een spin. Wat is de juiste voedselketen?
A
eik --> spin --> pissebed --> tjiftjaf
B
eik --> pissebed --> spin --> tjiftjaf
C
tjiftjaf --> pissebed --> spin --> eik
D
tjiftjaf --> spin --> pissebed --> eik
Slide 35 - Quiz
In de Waddenzee leven algen. Deze groene plantjes worden gegeten door mossels. De kuifeend eet mossels. De zeehond eet de kuifeend. Wat is de juiste voedselketen?
A
alg -> mossel -> zeehond -> kuifeend
B
kuifeend -> zeehond -> mossel -> alg
C
alg -> mossel -> kuifeend -> zeehond
D
zeehond -> kuifeend -> mossel -> alg
Slide 36 - Quiz
Slide 37 - Diapositive
Slide 38 - Diapositive
Slide 39 - Diapositive
Hoeveel verschillende soorten voedselketens zitten er in het voedselweb?
A
6
B
7
C
8
D
9
Slide 40 - Quiz
Slide 41 - Diapositive
Slide 42 - Diapositive
Slide 43 - Diapositive
Slide 44 - Diapositive
Slide 45 - Diapositive
Hoeveel verschillende soorten voedselketens zitten er in het voedselweb?