Tijden in het Engels

Tijden in het Engels

Leerdoel

Aan het einde van deze lessenreeks kun je de verschillende tijden in het Engels herkennen.

Leg het leerdoel uit en bespreek kort wat de leerlingen kunnen verwachten tijdens de les.

Wat weet je al over tijden in het Engels?

Present Simple

De Present Simple gebruik je voor gewoontes en feiten, bijvoorbeeld 'I eat bread every day.'

Leg de Present Simple uit en laat voorbeelden zien. Laat de leerlingen vervolgens zelf een aantal zinnen maken met de Present Simple.

Present Continuous

De Present Continuous gebruik je voor acties die nu plaatsvinden, bijvoorbeeld 'I am eating bread right now.'

Leg de Present Continuous uit en laat voorbeelden zien. Laat de leerlingen vervolgens zelf een aantal zinnen maken met de Present Continuous.

Past Simple

De Past Simple gebruik je voor acties die in het verleden plaatsvonden en afgerond zijn, bijvoorbeeld 'I ate bread yesterday.'

Leg de Past Simple uit en laat voorbeelden zien. Laat de leerlingen vervolgens zelf een aantal zinnen maken met de Past Simple.

Past Continuous

De Past Continuous gebruik je voor acties die in het verleden plaatsvonden en nog bezig waren, bijvoorbeeld 'I was eating bread when the phone rang.'

Leg de Past Continuous uit en laat voorbeelden zien. Laat de leerlingen vervolgens zelf een aantal zinnen maken met de Past Continuous.

Future Simple

De Future Simple gebruik je voor acties die in de toekomst plaatsvinden, bijvoorbeeld 'I will eat bread tomorrow.'

Leg de Future Simple uit en laat voorbeelden zien. Laat de leerlingen vervolgens zelf een aantal zinnen maken met de Future Simple.

Future Continuous

De Future Continuous gebruik je voor acties die in de toekomst plaatsvinden en nog bezig zijn, bijvoorbeeld 'I will be eating bread at 6 o'clock.'

Leg de Future Continuous uit en laat voorbeelden zien. Laat de leerlingen vervolgens zelf een aantal zinnen maken met de Future Continuous.

Review

Herhaal kort wat er is behandeld en laat de leerlingen zelfstandig of in groepjes oefenen met de verschillende tijden.

Herhaal kort wat er is behandeld en geef de leerlingen de tijd om zelfstandig of in groepjes te oefenen met de verschillende tijden.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.