Les 3 instructie Grammatica zinsdelen

Uitzetten
Profielfoto van jezelf
Welkom allemaal bij het vak Nederlands!
We gaan zo starten.
Stel je camera, microfoon en profielfoto goed
 in.
Zet  een 
in de chat. Dan weet ik dat je er bent. 
Start geen nieuwe vergadering
Zet een 
in de chat als je een vraag hebt
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Uitzetten
Profielfoto van jezelf
Welkom allemaal bij het vak Nederlands!
We gaan zo starten.
Stel je camera, microfoon en profielfoto goed
 in.
Zet  een 
in de chat. Dan weet ik dat je er bent. 
Start geen nieuwe vergadering
Zet een 
in de chat als je een vraag hebt

Slide 1 - Diapositive

PERSOONSVORM (PV)

Slide 2 - Diapositive

ONDERWERP (OW)

Slide 3 - Diapositive

WERKWOORDELIJK GEZEGDE (WG)

PV + alle andere werkwoorden in de zin. 

Slide 4 - Diapositive

LIJDEND VOORWERP
(LV)
Stel jezelf de vraag: 
wat / wie + wg + ow? 

Antwoord = LV

Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Slide 5 - Diapositive

MEEWERKEND VOORWERP
(MV)
Stel jezelf de vraag: 
Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 

Antwoord = MV

Slide 6 - Diapositive

BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?

Ook de vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn in een zin bijwoordelijke bepaling.

Slide 7 - Diapositive

BIJWOORDELIJKE BEPALING (BWB)
Let op: niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepaling.

Slide 8 - Diapositive

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Mijn buurman legt de lat hoog.

Legt =
A
alleen persoonsvorm
B
persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
C
alleen werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Heb jij mijn computer gisteravond uitgezet?

Heb =
A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
gezegde

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

'Wie kan mij dat vertellen?'
A
wie
B
vertellen
C
kan
D
mij

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

'Op Pinterest verzamel ik afbeeldingen.'
A
Ik
B
Pinterest
C
Op
D
Verzamel

Slide 13 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

'Ben je gisteren op stap geweest?'
A
ben
B
gisteren
C
stap
D
geweest

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'Ik leer het onderwerp te vinden.'
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'Caro legt het onderwerp uit.'
A
Caro
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.'
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'De brugklas leert het onderwerp vinden.'
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 18 - Quiz

Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd alléén uit werkwoorden.
A
juist
B
niet juist

Slide 19 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

'Dat heb je al heel vaak gezegd.'
A
heb
B
je
C
heel vaak
D
heb gezegd

Slide 21 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

'Daar help ik de klanten.'
A
de klanten
B
help
C
daar
D
ik

Slide 22 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.'

A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 23 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Mag ik jouw rekenmachine lenen?'
A
Mag lenen
B
ik
C
jouw rekenmachine
D
geen lijdend voorwerp

Slide 24 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 25 - Quiz


In elke zin staat een lijdend voorwerp.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets' in bovenstaande zin?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 27 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'De lerares wiskunde behandelt een nieuwe oefening.'
A
behandelt
B
de lerares wiskunde
C
een nieuwe oefening
D
geen lijdend voorwerp

Slide 28 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

'Na een waarschuwing beloven veel fietsers de politie beterschap.'
A
veel fietsers
B
de politie
C
beterschap
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 29 - Quiz

Is 'voor een trainer' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 30 - Quiz

Is 'met de bus' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'Ik ga 's ochtends met de bus naar school.'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 31 - Quiz

Is 'van de docent' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 32 - Quiz

Is 'aan goede doelen' het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
'Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.'
A
Wel het meewerkend voorwerp
B
Niet het meewerkend voorwerp

Slide 33 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in onderstaande zin?

'Sophie doet jou de groeten.'
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 34 - Quiz


Heeft een zin altijd een bijwoordelijke bepaling?
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quiz

Wat is het zinsdeel 'gisteren' in onderstaande zin?

'Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.'
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 36 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling in onderstaande zin?

'Vandaag heb ik gelukkig weinig lessen.'

A
vandaag
B
gelukkig
C
weinig lessen
D
vandaag & gelukkig

Slide 37 - Quiz

Aan de slag 
Taalverzorging H1, vanaf blz. 30, opdracht 1 t/m 5
Taalverzorging H2, vanaf blz. 58, opdracht 1 t/m 3
Taalverzorging H2, vanaf blz. 60, opdracht 1 t/m 3 + 5 
Taalverzorging H3, vanaf blz. 88, opdracht 1, 2 & 4 
Taalverzorging H4, vanaf blz. 114, opdracht 1 t/m 3



Slide 38 - Diapositive