Bewuste afwijkingen van de 'gewone manier' van zeggen.
Functie van stijlfiguren:
Teksten stijlvoller, mooier en aantrekkelijker maken
Nadruk leggen op iets
Spanning, verrassing, verbazing wekken
Slide 3 - Diapositive
Stijlfiguren
Climax: Een steeds sterker wordende reeks.
Je bent mooi, prachtig, fantastisch, zo adembenemend.
(Anti-climax: Een steeds zwakker wordende reeks.
Men schreeuwde, praatte, fluisterde en uiteindelijk was het stil. )
Slide 4 - Diapositive
Stijlfiguren
Overdrijving(Hyperbool): Je overdrijft iets.
We hebben ons dood gelachen.
Opsomming (enumeratie ): Zaken die achterelkaar worden genoemd (vaak het woordje en)
Je bent alweer je boek, schrift, huiswerk en pen vergeten.
Slide 5 - Diapositive
Stijlfiguren
Tegenstelling (antithese): tegengestelde dingen worden gecombineerd.
In de stilte hoorde je het geschreeuw.
Eufemisme (verzachtende omschrijving van iets onaangenaams): je gebruikt verzachtende woorden om een pijnlijke situatie te verzachten, om te voorkomen dat je iemand kwetst of om een taboeonderwerp af te zwakken.
Understatement (parabool): je geeft een mededeling zwakker of voorzichtiger weer met de bedoeling deze juist sterk te laten overkomen.
Hitler was een stoute jongen.
Slide 7 - Diapositive
Welk stijlfiguur herken je? Ach, die tien kilometer is een kippeneindje...
A
climax
B
overdrijving
C
opsomming
D
parabool
Slide 8 - Quiz
Welk stijlfiguur herken je? Helaas zit hij nu tussen twee banen.
A
eufemisme
B
tegenstelling
C
opsomming
D
opsomming
Slide 9 - Quiz
Welk stijlfiguur herken je? Ik erger me dood aan hem.
A
overdrijving
B
understatement
C
climax
D
opsomming
Slide 10 - Quiz
Welk stijlfiguur herken je? Ik had een twee voor mijn proefwerk, ik had dus wel wat foutjes gemaakt.
A
overdrijving
B
eufemisme
C
understatement
D
climax
Slide 11 - Quiz
Welk stijlfiguur herken je? Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
tegenstelling
Slide 12 - Quiz
Welk stijlfiguur herken je? Ik sta al een eeuw op je te wachten.
A
eufemisme
B
overdrijving
C
tegenstelling
D
climax
Slide 13 - Quiz
Climax of anticlimax 4. In het begin brulde hij het uit, maar na vijf minuten huilde alleen nog maar hij om vervolgens na een kwartiertje zo af en toe nog wat na te snikken.
A
Climax
B
Anticlimax
Slide 14 - Quiz
In welke zin staat een climax?
A
Uren, dagen, maanden, jaren vliegen voorbij.
B
Hij begon te brullen, te huilen en te snikken.
Slide 15 - Quiz
Een climax is een
A
herhaling
B
opsomming in drieën
C
lange opsomming
D
opsomming die naar een hoogtepunt voert
Slide 16 - Quiz
Welk stijlfiguur herken je? De gele zonnebloemen maken de kamer veel gezelliger
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 17 - Quiz
De spot drijven met iets = iets belachelijk maken.
Om iets belachelijk te maken wordt in het dagelijks leven, de politiek en de literatuur vaak een vorm van humor gebruikt: ironie, cynisme of sarcasme.
Slide 18 - Diapositive
3 vormen van spot: (deze verschillen in karakter en in sterkte)
ironie
cynisme
sarcasme
Slide 19 - Diapositive
Verschil ironie en sarcasme:
Ironie: pijnlijke humor, die niet kwetsend bedoeld is.
Sarcasme: pijnlijke humor, die juist wél kwetsend bedoeld is!
Geen duidelijke grens te trekken tussen ironie en sarcasme. Ook is dit vaak persoonlijk, maar het gaat om de bedoeling van de spreker!
Slide 20 - Diapositive
"Handig van jou om geen sleutel mee te nemen."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch
Slide 21 - Quiz
"Ach, niemand gaat deze tekst lezen. Iedereen lijdt tegenwoordig toch aan een infofarct."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch
Slide 22 - Quiz
"Goh, de vorige keer had je een betere smoes toen je te laat kwam."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch
Slide 23 - Quiz
"Wat een geweldige jongens, om iemand die al op de grond ligt te trappen en te slaan."
A
Ironisch
B
Sarcastisch
C
Cynisch
Slide 24 - Quiz
"Jij stond zeker achteraan toen de intelligentie werd uitgedeeld."