Grammatica woordsoorten: voorzetsels

Voorzetsels
Grammatica woordsoorten
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Voorzetsels
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Voorzetsels
Een voorzetsel geeft plaats, tijd of reden / oorzaak.

Slide 3 - Diapositive

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Anne was …..de wolken met haar cijfer voor wiskunde.

Slide 4 - Question ouverte

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Mijn oma was overtuigd …..haar gelijk.

Slide 5 - Question ouverte

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Gelukkig ging de rector akkoord …..het voorstel.

Slide 6 - Question ouverte

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Heb jij ook een mening ….onderwijs?

Slide 7 - Question ouverte

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Er heeft nog niemand ….mijn advertentie gereageerd?

Slide 8 - Question ouverte

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

De inbreker liep …..de lamp.

Slide 9 - Question ouverte

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

De klusjesman ging onmiddellijk ….de slag.

Slide 10 - Question ouverte

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

…..jou heb ik alles over.

Slide 11 - Question ouverte

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Het LAKS probeert ….de mening van scholieren te komen.

Slide 12 - Question ouverte

Vul het juiste voorzetsel in. Kies uit:
aan - achter - in- met - op (2x) - over - tegen - van - voor.

Door de vragenlijst in te vullen maak je kans …..een IPod.

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Lien

Slide 15 - Diapositive