Leçon 7: Tu habites où? partie 1

Leçon 7: Tu habites où?
partie 1
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Leçon 7: Tu habites où?
partie 1

Slide 1 - Diapositive

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Slide 2 - Diapositive

We gebruiken het werkwoord "avoir" echt heel vaak !

Wat betekenen de roodgekleurde woorden volgens jou ?


1   Chantal  a  une auto bleu.
2   Nous  avons  100  euros.  Super !
3   Eric  et Charles   ont   deux  T-shirts.
4   J' ai  la  grippe ..... C'est horrible.

Het  zijn  allemaal  vormen  van  het  hele werkwoord "avoir".

Slide 3 - Diapositive

Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb

Slide 4 - Quiz

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 5 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 6 - Quiz

Hoe vertaal je "men heeft" in het Frans ?
timer
1:00
A
ils ont
B
nous avons
C
j'ai
D
on a

Slide 7 - Quiz

Hoe vertaal je "zij hebben" in het Frans ?
timer
1:00
A
ils ont
B
elle a
C
vous avez
D
tu as

Slide 8 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 9 - Question de remorquage

Slide 10 - Lien

Slide 11 - Lien

Slide 12 - Lien

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?

- We gaan leren hoe je kunt vragen en zeggen waar je woont
- We gaan namen van ruimtes in je huis leren

Slide 13 - Diapositive

       Tu habites où?

      J'habite à Paris

Slide 14 - Diapositive

In deze les ga je leren om te vertellen waar je woont en iemand te vragen vaar hij/zij woont.

Waar woon je? = Tu habites où "Tuu aabiet oe"
Ik woon in...... = J'habite à..... "Sjaabiet aa.......

Waar woont hij/zij = Il/Elle habite où "Iel/El aabiet oe"
Hij/Zij woont in..... = Il/Elle habite à.... "Iel/El aabiet aa....

Neem deze 4 zinnen over in je schrift/word-Document voor Frans.


Slide 15 - Diapositive

Je gaat het filmpje in de volgende slide bekijken.  Twee Franse jongeren stellen zichzelf voor, Inès en Mayeul. Zij laten allebei hun huis zien.

Tijdens het kijken ga je opschrijven welke ruimtes zij laten zien. Schrijf dit op in het Frans en doe dit in je schrift of word-Document voor Frans. Je kunt het filmpje meerdere keren bekijken en tussentijds stopzetten als dat nodig is.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Lien

Welke ruimtes heb je gezien, schrijf ze op in het Frans

Slide 18 - Question ouverte

La chambre
L'entrée
Le salon
La salle de bain
La cuisine

Slide 19 - Question de remorquage

Luister naar de tekst en lees mee!

Slide 20 - Diapositive

Waar woont Sandrine?
A
in een villa
B
op een boot
C
in een iglo
D
in een appartement

Slide 21 - Quiz

Hoe oud is Sandrine?
A
11
B
12
C
13
D
14

Slide 22 - Quiz

Wat vindt Sandrine ervan om op het water te wonen?
A
leuk
B
stom
C
saai
D
geweldig

Slide 23 - Quiz

Is het groot bij Sandrine?
A
ja de boot wel maar haar kamer niet
B
nee de boot is klein, maar ze heeft wel een grote kamer
C
Het is als een normaal huis
D
Het is allemaal heel klein

Slide 24 - Quiz

Welke ruimtes beschrijft Sandrine (in NL)

Slide 25 - Carte mentale

Sandrine woont op een boot. Wat betekent "sur"
A
in
B
op
C
onder
D
naast

Slide 26 - Quiz

C'est comme une maison normale. Wat betekent "comme"
A
onze
B
als
C
zoals
D
dus

Slide 27 - Quiz

On a une salle de séjour. Wat betekent " on a"
A
Wij zijn
B
Wij hebben
C
Hij heeft
D
Zij heeft

Slide 28 - Quiz

Schrijf in het Frans op hoe je heet, hoe oud je bent en waar je woont.

Slide 29 - Question ouverte

Slide 30 - Lien

Slide 31 - Lien