Leesvaardigheid zakelijk: blok 1,2,3

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Leren voor de toets

We gaan de lesstof voor de toets herhalen en bespreken. Hopelijk zijn jullie na deze les niet meer zo gestrest zijn als de persoon van het plaatje hiernaast.

Tekstdoelen, feit en mening

De belangrijkste schrijf- of tekstdoelen zijn:

1. Informeren

2. Gevoelens uitdrukken

3. Een mening geven

4. Overtuigen

5. Aansporen

6. Amuseren

Geef een voorbeeld van een informerende tekst.

Geef een voorbeeld van een aansporende (of activerende) tekst.

1. Ingezonden brief
2. Instructie
3. Recept
4. Advertentie

Feit en mening
Teksten kunnen feiten en meningen bevatten. Wat is het verschil?

Uit welke drie delen is een tekst opgebouwd?

Wat probeert de schrijver in de inleiding?

1. De lezer te informeren
2. De lezer nieuwsgierig te maken
3. De lezer te waarschuwen
4. De lezer te adviseren

Hoe kan de schrijver de aandacht van de lezer trekken? Geef voorbeelden!

Omschrijf wat de hoofdgedachte van een tekst is.

Bestaat het middenstuk uit:

1. meningen?
2. onderwerpen?
3. alinea's?
4. hoofdzaken?

Omschrijf wat een tussenkopje is.

Hoe heet het als een onderwerp verdeeld is in meerdere delen?

Een alinea is verdeeld in verschillende soorten zinnen. Welke klopt?

1. Hoofdzinnen en informatiezinnen
2. Kernzinnen en hoofdgedachte
3. Kerngedachte en hoofdzinnen
4. Kernzinnen en bijzaken

Het belangrijkste wat de schrijver met zijn tekst duidelijk wil maken, omschreven in 1 zin, noemen we?

We gaan verder met zins- en alineaverbanden!

Zinnen en alinea's hebben met elkaar te maken en er bestaat een verband tussen. Dit verband kan worden aangegeven door signaalwoorden en signaalwoordgroepen.

De verbanden die we geleerd hebben zijn: voorbeeld, opsomming, tegenstelling, reden, middel-doel, oorzaak-gevolg en uitleg of toelichting (zie ook blz. 236 van je boek).

Noem signaalwoorden die bij het verband voorbeeld horen.

De signaalwoorden maar, daarentegen, echter, horen bij welk verband?

Ik voel me vandaag niet lekker, waarschijnlijk omdat ik gisteren iets verkeerd heb gegeten.
Welk verband en signaalwoord zie je?

Noem signaalwoorden die horen bij het verband Middel-Doel

De signaalwoorden mits, als, indien, tenzij, horen bij het verband?

We gaan verder met verwijswoorden

Verwijswoorden zijn vaak woorden als:

Die, dat, het, zij

Datgene waarnaar het verwijst staat er meestal vlak voor.

De overheid kan zelf bepalen naar welke gebieden zij een bericht wil verzenden. Waarnaar verwijst zij?

1. De overheid
2. Welke gebieden
3. Zelf bepalen
4. Een bericht

Voorbeeld

Opsomming

Tegenstelling

Reden

Middel-

doel

Oorzaak-

gevolg

Uitleg of

toelichting

Conclusie

Samenvatting

Voorwaarde

Vergelijking

Bijvoorbeeld

Daarnaast

Echter

Omdat

Daarmee

Doordat

Dat wil zeggen

Dus

Kortom

Indien

Zoals

De toets

We hebben nu bijna alles behandeld wat je op de toets kan verwachten. Deze informatie kan je ook in je lesboek vinden. Leer van de blokken 1, 2 en 3 de onderdelen leesvaardig en leer ook goed de tekstverbanden en signaalwoorden (blz. 236).

Is het voor iedereen nu iets duidelijker?

Succes met leren!