15 april steunuur taalverzorging

Taalverzorging
persoonsvorm verleden tijd
Nederlands
 
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging
persoonsvorm verleden tijd
Nederlands
 

Slide 1 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Hij ......(zwaaien) naar haar.
A
zwaai
B
zwaait
C
zwaaide
D
gezwaaid

Slide 2 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Hij onthoud
B
Hij onthoudt

Slide 3 - Quiz

Wat is de persoonsvormen (tegenwoordige tijd) van beleven ?

Ik . . .
A
beleefde
B
beleeft
C
beleef
D
beleefd

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 7 - Diapositive

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Ik ______________ (bestellen)
A
bestelde
B
besteldde

Slide 8 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd
A
Vorig jaar VERHUISDEN we naar de Reeshof.
B
Vorig jaar VERHUISTEN we naar de Reeshof.

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Zij ______________ (rusten)
A
ruste
B
rustte

Slide 10 - Quiz

Nog meer oefenen....

Slide 11 - Diapositive

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
De chauffeur ... (laden) zijn vrachtwagen nooit zelf als hij een rit naar Spanje moest maken.

Slide 12 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Tijdens de gymles heeft Emmie haar enkel ... (kneuzen).

Slide 13 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Afgelopen zondag heb ik me helemaal niet ... (vervelen).

Slide 14 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Vroeger ... (bekvechten) ik veel met mijn broertje, maar nu zijn we goede vrienden.

Slide 15 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
... (braden) het vlees aan beide kanten kort aan.

Slide 16 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Mijn neefje heeft nooit in sprookjes ... (geloven).

Slide 17 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Roy ... (gebaren) naar zijn beste vriend dat hij naar huis wil.

Slide 18 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord uit de volgende zin. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt.
Ik hoop dat je die gevaarlijke stunt ... (overleven).

Slide 19 - Question ouverte

Noteer de juiste bezitsvorm:
Freek ..... hond
A
Freek's
B
Freeks

Slide 20 - Quiz

Noteer de juiste bezitsvorm:
Anna ..... hond
A
Anna's
B
Annas

Slide 21 - Quiz

Noteer de juiste bezitsvorm:
Trix ..... hond
A
Trix's
B
Trix'

Slide 22 - Quiz

Noteer de samenstelling:
hond + mand
A
hondemand
B
hondenmand

Slide 23 - Quiz

Noteer de samenstelling:
maan + schijn
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 24 - Quiz

Noteer de samenstelling:
zon + straal
A
zonnestraal
B
zonnenstraal

Slide 25 - Quiz

Noteer de samenstelling:
beer + sterk
A
beresterk
B
berensterk

Slide 26 - Quiz