oefenen + (1)

• Rekenen
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 3

oefenen + (1)

Herhalen

lesdoel

Ik kan (+) sommen oplossen door de cijfers te splitsen in tientallen en eenheden.

+

is erbij

Het getal wordt groter.

10 + 18 = ..

30 + 13 = ..

21 + 12 = ..

21 + 13 = ..

20 + 9 = ..

12 + 16 = ..

Dean heeft in de spaarpot:
4 munten van 1 euro, 2 munten van 2 euro en 3 briefjes van 10 euro. Hoeveel euro zit er in totaal in de spaarpot?

Siem heeft 34 appels gekocht op de markt.
Onderweg naar huis plukt hij er 10.
Hoeveel appels zijn er nu?

Norah koopt voor haar vriendin een hockeystick. Norah heeft 21 euro, ze moet nog 23 euro extra betalen aan de kassa.
Hoeveel euro kost de hockeystick in totaal?

Noah moet in de winkel 6 euro betalen.
Hij betaalt met een briefje van 20 euro.
Hoeveel euro krijgt Noah terug?

Mats heeft al 18 minuten gekookt.
De roomsoep moet nog 13 minuten koken in totaal voordat het klaar is.
Hoelang moet Mats de roomsoep in totaal koken?

Lars verkoopt in de winkel 14 rollen beschuit.
Daarna verkoopt hij op de markt 11 rollen beschuit.
Hoeveel rollen beschuit zijn er in totaal verkocht?

Saar heeft 30 munten in de spaarpot.
Van haar tante heeft ze 8 munten gekregen.
Hoeveel munten zitten er nu in totaal in de spaarpot?

De bakker heeft aan het begin van de dag 19 koeken op voorraad.
Er worden 17 koeken gebakken.
Hoeveel koeken zijn er aan het einde van dag?

Jesse heeft 60 kranten bezorgd.
Hij moet er nog 18 bezorgen.
Hoeveel kranten moet Jesse in totaal bezorgen?

Mw. Nathalia heeft 24 snoepjes gegeten.
Er liggen nog 6 snoepjes op tafel.
Hoeveel snoepjes waren er in totaal?