taal, thema 2, les 14
1 / 14
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wat betekent de afkorting:
min.
min.
Slide 2 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
km
km
Slide 3 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
ong.
ong.
Slide 4 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
m.u.v.
m.u.v.
Slide 5 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
i.p.v.
i.p.v.
Slide 6 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
max.
max.
Slide 7 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
p.p.
p.p.
Slide 8 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
m.v.g.
m.v.g.
Slide 9 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
za.
za.
Slide 10 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
t.o.
t.o.
Slide 11 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
e.a.
e.a.
Slide 12 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
p.j.
p.j.
Slide 13 - Question ouverte
Wat betekent de afkorting:
okt.
okt.
