Woordenschat + schrijven les 4

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Woordenschat/spelling/schrijven

Wat is de betekenis van: kannibaal

1. menseneter
2. berg stro
3. lawaai

wat is de betekenis van: amanuensis

1. hulpbisschop
2. helper bij scheikunde of natuurkunde
3. conciërge

Wat is de betekenis van: fataal

1. paling
2. dik
3. noodlottig/dodelijk

Wat is de betekenis van: belemmeren

1. bevloeien
2. verhinderen
3. zeuren
4. plagen

Wat is de betekenis van: dupe

1. slachtoffer
2. diep
3. landbouwwerktuig
4. schroefdopje

Hij kon geen keuze maken en vulde zijn biljet............ in.

1. alvorens
2. beperkt
3. blanco
4. behoedzaam

De ......... wilde nu wel eens de Himalaya beklimmen

1. architect
2. auteur
3. automobilist
4. alpinist

In hem vond hij een ......... in de strijd tegen het roken.

1. tegenstander
2. bondgenoot
3. aannemer
4. architect

De ....... signeerde zijn nieuwste boek in de bibliotheek.

1. analist
2. architect
3. auteur
4. filatelist

Wat betekent de afkorting: i.p.v

Wat betekent de afkorting: m.n

wat betekent de afkorting: m.v.g

Wat betekent de afkorting: p.p

Wat betekent de afkorting: w.v.t.t.k

Oorzaak/gevolg

Voorbeeld: Ik ben gevallen met mijn fiets en nu is mijn voorlicht kapot.

O: gevallen met de fiets

G: kapot voorlicht

Ik ga veel sporten, zodat ik fit en sterk word. Noteer O en G

Ik heb niet geleerd, omdat ik dit weekend op kamp was. Noteer O en G

Omdat ik ouder ben dan mijn zusje, mag ik langer opblijven. Noteer O en G

Aan de slag

• Maken schrijven les 4 (staat in Teams). 
•