lesson up voor vraag 24, 25, 26 en 27

Ik fiets het hele eind naar school.

fiets is een:
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
1 / 22
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Ik fiets het hele eind naar school.

fiets is een:
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 1 - Quiz

Ik zal het hele eind naar school fietsen.
fietsen is een:
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 2 - Quiz

Wij hebben een toets gemaakt.

hebben is een:
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 3 - Quiz

Wij hebben een toets gemaakt.

gemaakt is een:
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 4 - Quiz

Aan het eind van deze les;
- kan je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed schrijven-
-weet je het verschil tussen de stam en de ik-vorm (weer)

Slide 5 - Diapositive

Wat is de stam van een werkwoord?
A
Hele werkwoord - en
B
Het hele werkwoord
C
de ik-vorm
D
de meervoudsvorm

Slide 6 - Quiz

Wat is de STAM van BELEVEN?
A
beleef
B
beleev
C
belev
D
beleeft

Slide 7 - Quiz

Wat is de ik-vorm van BELEVEN?
A
beleef
B
beleev
C
belev
D
beleeft

Slide 8 - Quiz

Wat is de stam van het werkwoord hebben
A
heb
B
hebb
C
heeft
D
zijn

Slide 9 - Quiz

Wat is de ik-vorm van het werkwoord hebben
A
heb
B
hebb
C
heeft
D
zijn

Slide 10 - Quiz

Aantekeningen op het bord

Slide 11 - Diapositive

Ik (lezen tt) het boek uit.
A
leest
B
las
C
lees
D
lezen

Slide 12 - Quiz

Hij (lezen tt) het boek uit.
A
leest
B
las
C
lees
D
lezen

Slide 13 - Quiz

Wat is de hij-vorm tt van lopen?
Hij.....
A
loop
B
loopt
C
liep
D
loopte

Slide 14 - Quiz

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
C
kled
D
kleet

Slide 15 - Quiz

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantword
C
beantwoord
D
beantwoordt

Slide 16 - Quiz

Hij ......
(slapen, tt) op zolder.

Slide 17 - Question ouverte

fietsen (tt)
Ik ................................... naar school.
timer
0:30

Slide 18 - Question ouverte

worden (tt)
Hij ........ snel verlegen.

Slide 19 - Question ouverte

worden (tt)
Ik ........ snel verlegen.

Slide 20 - Question ouverte

Tegenwoordige tijd van het werkwoord: =
ik
je/jij
.... je/jij
hij/zij/ze
wij/jullie/zij/ze
loop
lopen
loopt
loop
loopt

Slide 21 - Question de remorquage

Tegenwoordige tijd van het werkwoord: =
ik
je/jij
.... je/jij
hij/zij/ze
wij/jullie/zij/ze
word
worden
wordt
word
wordt

Slide 22 - Question de remorquage