Zakelijke teksten P4 - herhaling + verwijswoorden

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Zakelijk lezen

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Een zakelijke tekst.....
A
...is non-fictie en geeft feitelijke informatie.
B
...is fictie en geeft feitelijke informatie.
C
...is fictie en is verzonnen.
D
...is non-fictie en is verzonnen.

Slide 5 - Quiz

Non-fictie en fictie
Non-fictie: zakelijke teksten + feitelijke informatie
Fictie: verzonnen, bijvoorbeeld 'THUG'

Slide 6 - Diapositive

voorbeelden van
zakelijke teksten
(non-fictie)

Slide 7 - Carte mentale

Slide 8 - Diapositive

Wat is een alinea?
Wat is een deelonderwerp?

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Regels en zinnen
Let op het verschil tussen regels en zinnen! Een regel is een reeks woorden die op één horizontale lijn achter elkaar staan. Een regel loopt van de linkerkantlijn tot de rechterkantlijn. Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt of een ander leesteken (vraagteken, uitroepteken, drie puntjes et cetera).
Zinnen lopen dwars door de regelindeling heen. Een lange zin kan dus meer dan één regel omvatten. Ook kan een zin midden in een regel beginnen.

Slide 12 - Diapositive

Het oranje tekstdeel is een regel.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Regels en zinnen
Let op het verschil tussen regels en zinnen! Een regel is een reeks woorden die op één horizontale lijn achter elkaar staan. Een regel loopt van de linkerkantlijn tot de rechterkantlijn. Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt of een ander leesteken (vraagteken, uitroepteken, drie puntjes et cetera).
Zinnen lopen dwars door de regelindeling heen. Een lange zin kan dus meer dan één regel omvatten. Ook kan een zin midden in een regel beginnen.

Slide 14 - Diapositive

Het blauwe tekstdeel is een:
A
zin
B
regel

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Ik weet wat het verschil is tussen een titel, ondertitel en een tussenkopje.
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Zakelijk lezen

Slide 22 - Diapositive

Een tekst kan feiten en meningen bevatten.

Is A of B juist?
A
Een mening (of opinie) is iets wat waar is en wat je kunt controleren.
B
Een mening (of opinie) is wat iemand ergens van vindt.

Slide 23 - Quiz

Een tekst kan feiten en meningen bevatten.

Is A of B juist?
A
Een feit is iets wat waar is en wat je kunt controleren.
B
Een feit is wat iemand ergens van vindt.

Slide 24 - Quiz

Feiten en meningen
Een tekst kan feiten en meningen bevatten. Een feit is iets wat waar is en wat je kunt controleren. Een mening (of opinie) is wat iemand ergens van vindt: je kunt het er als lezer wel of niet mee eens zijn.



Feit: katten zijn huisdieren.
Mening: een kat is een leuk huisdier

Slide 25 - Diapositive

Wat is jouw tip bij het lezen van toetsvragen?

Slide 26 - Question ouverte

De vorige vraag was een open vraag.
A
Dat klopt!
B
Nee, het was een gesloten vraag.

Slide 27 - Quiz

Dit is een gesloten vraag.
A
Dat klopt!
B
Nee, dit is een open vraag.

Slide 28 - Quiz

Tips bij toetsvragen
  1. Neem genoeg tijd.
  2. Lees zorgvuldig.
  3. Vergeet niets.
  4. Doe niet te veel.
  5. Ken je studiewoorden.


Studiewoorden worden bij ieder vak gebruikt, bijvoorbeeld:
achterhalen, raadplegen, context, opzoeken, uitleggen

Slide 29 - Diapositive