Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we deze les doen?
Herhaling vorige week (10 min)
H3.3 WIND (30 min)
Huiswerk (20 min)
Slide 2 - Diapositive
Vorige week
De lucht boven de aarde heeft een behoorlijk gewicht. Daarom oefent lucht druk uit op ieder voorwerp op aarde. De luchtdruk of atmosferische druk:
druk je uit in Pascal (Pa); In het weerbericht wordt de luchtdruk opgegeven in hectopascal (hPa) of millibar (mbar). 1 hPa = 1 mbar; 1 hPa = 100 Pa;
meet je met een barometer. Dat is een doosje met een dunne bovenkant die, met de luchtdruk mee, op en neer beweegt;
neemt af met de hoogte. Op grote hoogte is de luchtdruk lager dan aan het aardoppervlak.
Slide 3 - Diapositive
Wind
Slide 4 - Carte mentale
Leerdoelen H3.3
Je weet wat een hoge- en een lagedrukgebiedzijn en of de luchtdruk erbinnen hoger of lager is dan erbuiten.
Je kunt uitleggen wat de windrichting, windsnelheid en windkracht zijn.
Je kunt uitleggen hoe wind ontstaat.
Je kunt uitleggen waarom wind een afkoelend effect heeft.
Je kunt uitleggen waarom lucht een warmte-isolator is.
Je kunt beschrijven wat het verschil is tussen de echte temperatuur en de gevoelstemperatuur en uitleggen waarom deze verschillend kunnen zijn. (PLUS)
Slide 5 - Diapositive
Hoge druk en lage druk
Je weet wat een hoge- en een lagedrukgebied zijn en of de luchtdruk erbinnen hoger of lager is dan erbuiten.
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Vidéo
00:33
Met welk instrument wordt luchtdruk gemeten?
Slide 8 - Question ouverte
00:55
Hoe stroomt de wind?
A
Van een hoge druk naar een lage druk
B
Van een lage druk naar een hoge druk
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Vidéo
02:14
Hoe heten de 'lijnen van constante druk' die je op een weerkaart ziet?
Slide 11 - Question ouverte
02:53
Er is een hogedrukgebied boven Nederland. Wat voor weer kunnen we dan verwachten?
A
Rustig en zonnig
B
Storm en wind
C
Wisselvallig met veel regen
D
Wind en sneeuw
Slide 12 - Quiz
Isobaren
Je weet wat een hoge- en een lagedrukgebied zijn en of de luchtdruk erbinnen hoger of lager is dan erbuiten.
Weerkundigen verzamelen metingen van een groot aantal weerstations. Daardoor weten ze hoe groot de luchtdruk overal op de wereld is.
Ze vatten al die gegevens samen door isobaren op een weerkaart te tekenen: lijnen die plaatsen met dezelfde druk met elkaar verbinden.
Op de weerkaart hiernaast is het drukverschil tussen twee opeenvolgende isobaren steeds 5 hPa
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Hoge druk en lage druk
Je weet wat een hoge- en een lagedrukgebied zijn en of de luchtdruk erbinnen hoger of lager is dan erbuiten.
Als de luchtdruk in een gebied hoger is dan erbuiten, gaat het om een hogedrukgebied (H).
Meestal rustig en zonnig.
Als de luchtdruk in zo’n gebied lager is dan erbuiten, heb je te maken met een lagedrukgebied (L).
Vaak wisselvallig weer, met veel wind en neerslag.
Je kunt een barometer gebruiken als hulpmiddel om het weer te voorspellen.
Als de luchtdruk stijgt, is dat een aanwijzing dat het weer zal verbeteren.
Als de luchtdruk daalt, is de kans groot dat het weer gaat verslechteren.
Slide 15 - Diapositive
https:
Slide 16 - Lien
Slide 17 - Diapositive
1005
1010
1015
Slide 18 - Question de remorquage
Gasdruk
Je kunt uitleggen wat de windrichting, windsnelheid en windkracht zijn.
Windrichting en snelheid
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Vidéo
00:22
Welke stelling is waar?
A
Wind is lucht dat van hoog- naar een laag drukgebied stroomt
B
Wind is lucht dat van laag- naar een hoog drukgebied stroomt
Slide 21 - Quiz
Gasdruk
Je kunt uitleggen wat de windrichting, windsnelheid en windkracht zijn.
Voor weerkundigen zijn de windrichting, windsnelheid en windkracht belangrijke gegevens.
De windrichting is de richting waar de wind vandaan komt.
Bepalen met behulp van een windvaan.
De windsnelheid is de snelheid van de bewegende lucht.
Meten met een windsnelheidsmeter
De windkracht is de kracht die de wind uitoefent, uitgedrukt in eenheden volgens de schaal van Beaufort.
Dit is een schaal van 0 tot en met 12.
Windrichting en snelheid
Slide 22 - Diapositive
Gasdruk
Je kunt uitleggen wat de windrichting, windsnelheid en windkracht zijn.
Voor weerkundigen zijn de windrichting, windsnelheid en windkracht belangrijke gegevens.
De windrichting is de richting waar de wind vandaan komt.
Bepalen met behulp van een windvaan.
De windsnelheid is de snelheid van de bewegende lucht.
Meten met een windsnelheidsmeter
De windkracht is de kracht die de wind uitoefent, uitgedrukt in eenheden volgens de schaal van Beaufort.
Dit is een schaal van 0 tot en met 12.
Windrichting en snelheid
Slide 23 - Diapositive
Gasdruk
Je kunt uitleggen wat de windrichting, windsnelheid en windkracht zijn.
Voor weerkundigen zijn de windrichting, windsnelheid en windkracht belangrijke gegevens.
De windrichting is de richting waar de wind vandaan komt.
Bepalen met behulp van een windvaan.
De windsnelheid is de snelheid van de bewegende lucht.
Meten met een windsnelheidsmeter
De windkracht is de kracht die de wind uitoefent, uitgedrukt in eenheden volgens de schaal van Beaufort.
Dit is een schaal van 0 tot en met 12.
Windrichting en snelheid
Slide 24 - Diapositive
Gasdruk
Je kunt uitleggen hoe wind ontstaat.
Hoe ontstaat wind?
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Vidéo
Gasdruk
Je kunt uitleggen hoe wind ontstaat.
Wind ontstaat door drukverschillen in de atmosfeer.
Als de aarde stilstond, zou de lucht rechtstreeks van de plaats met de hoogste luchtdruk naar de plaats met de laagste luchtdruk bewegen.
Drukverschillen zouden dan maar kort bestaan.
Maar de aarde draait een keer per 24 uur om haar as. Dit heeft tot gevolg dat de wind afbuigt en rond een hoge- of lagedrukgebied gaat draaien.
Hiernaast is getekend hoe de wind waait op het noordelijk halfrond.
Rond een lagedrukgebied draait de wind tegen de wijzers van de klok in.
Hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen, des te groter is de windsnelheid.
Rond een hogedrukgebied draait de wind met de wijzers van de klok mee.
Hoe ontstaat wind?
Slide 27 - Diapositive
Slide 28 - Diapositive
https:
Slide 29 - Lien
Welke kant draait de wind rond een hoge drukgebied?
A
Met de klok mee
B
Tegen de klok in
Slide 30 - Quiz
Welke kant draait de wind rond een lage drukgebied?
A
Met de klok mee
B
Tegen de klok in
Slide 31 - Quiz
Gasdruk
Je kunt uitleggen waarom wind een afkoelend effect heeft.
Als het in het voorjaar zonnig en windstil weer is, merk je nauwelijks dat de lucht om je heen nog koud is.
Dat komt doordat het laagje lucht dat direct aan je huid grenst, snel opwarmt. Zo’n laagje warme lucht werkt isolerend: het zorgt ervoor dat je lichaam maar weinig warmte kwijtraakt aan de koude buitenlucht.
Als het op zo’n lentedag begint te waaien, krijg je het opeens koud. Maar de temperatuur op een thermometer is nog steeds hetzelfde!
Blijkbaar is het alleen de wind die je lichaam af laat koelen....
Als je bezweet bent, koel je nog sterker af.
Dat komt doordat de wind het zweet op je huid sneller laat verdampen. Het verdampende zweet onttrekt veel warmte aan je lichaam.
Wind brengt afkoeling
Slide 32 - Diapositive
Gasdruk
Je kunt uitleggen waarom lucht een warmte-isolator is.
Lucht is een goede warmte-isolator. De donsvulling van een windjack houdt je warm, doordat hij voor een groot deel uit lucht bestaat.
Die lucht vormt een isolerende laag tussen je warme lichaam en de buitenlucht .
Doordat de lucht in het dons zit ‘opgesloten’, kan hij niet gemakkelijk door de wind weggeblazen worden.
Als je een windjack aantrekt, heb je het niet meteen lekker warm. Het duurt even voordat de lucht in de donsvulling is opgewarmd.
Isoleren met lucht
Slide 33 - Diapositive
Gasdruk
Je kunt beschrijven wat het verschil is tussen de echte temperatuur en de gevoelstemperatuur en uitleggen waarom deze verschillend kunnen zijn. (PLUS)
De gevoelstemperatuur
Slide 34 - Diapositive
Slide 35 - Vidéo
Wat is de gevoelstemperatuur bij een luchttemperatuur van -1 met 3 Beaufort wind?
A
-1
B
-7
C
-3
D
-9
Slide 36 - Quiz
Wat is de gevoelstemperatuur bij een luchttemperatuur van +5 met 5 Beaufort wind?
A
-1
B
-7
C
-3
D
-9
Slide 37 - Quiz
Op een weerkaart staan isobaren. Dat zijn lijnen die punten met een gelijke luchtdruk met elkaar verbinden.
In een hogedrukgebied (H) is de luchtdruk hoger dan erbuiten: het weer is meestal rustig en zonnig.
In een lagedrukgebied (L) is de luchtdruk lager dan erbuiten: het weer is meestal wisselvallig, bewolkt en regenachtig
Samenvatting
Slide 38 - Diapositive
Rondom een hoge- en lage lagedrukgebied stroomt de lucht volgens vaste patronen.
Bij het weer zijn windrichting en windsnelheid belangrijke gegevens. Wind ontstaat doordat er in de atmosfeer luchtdrukverschillen zijn.
Stilstaande lucht werkt isolerend: lucht geleidt warmte slecht. Stilstaande lucht is dus een warmte-isolator. De vulling in je jas bevat veel lucht. Daardoor isoleert je jas goed: je lichaam verliest weinig warmte.
Als het waait, neemt de bewegende lucht veel warmte van je lichaam mee. Daardoor koel je af en voelt het koud aan. Als je dan bezweet bent, koel je nog verder af. Het verdampen van het zweet onttrekt warmte aan je lichaam.
Samenvatting
Slide 39 - Diapositive
Aan de slag!
Lees: H3.3 + plus (5 a 10 min)
Maak: opdracht 1 t/m 11 (20 a 30 min)
Oefen: met de flitskaarten (5 a 10 min)
Slide 40 - Diapositive
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 41 - Question ouverte
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.