Herhaling werkwoordspelling

Is de stam van het werkwoord hetzelfde als de ik-vorm?
1 / 25
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Is de stam van het werkwoord hetzelfde als de ik-vorm?

Slide 1 - Question ouverte

Voltooid deelwoord op -t of -d? Hoe bepaal je dat?

Slide 2 - Question ouverte

Het virus .... (verspreiden t.t.) zich onder de mensen.

Slide 3 - Question ouverte

De baliemedewerker vroeg of we wilden ... (wachten).

Slide 4 - Question ouverte

In veel zinnen komen twee of meer gezegdes en onderwerpen voor. Zulke zinnen bevatten meerdere persoonsvormen.

voorbeeld
De politiewoordvoerder vertelt dat de verdachten verschillende verhalen hebben verteld.
 
In deze zin staan twee onderwerpen en twee gezegdes:
 
de politiewoordvoerder vertelt (vertelt is persoonsvorm, dus ik-vorm + t)
de verdachten hebben verteld (verteld is voltooid deelwoord, als je het langer maakt hoor je een d)
 


Let dus goed op met welke werkwoordsvorm je te maken hebt als je een werkwoord vervoegt. 

Slide 5 - Diapositive

Met het geld dat hij deze zomer heeft ……………….. (verdienen), …………. (betalen) Freek zijn sportabonnement.

Slide 6 - Question ouverte

Het kost altijd wat moeite, voor hij zijn ongelijk ... (erkennen).

Slide 7 - Question ouverte

Hij ......(bestellen) altijd hetzelfde als wat ik heb ...... (bestellen).

Slide 8 - Question ouverte

Waarom schrijf je in zin 1 wordt en in zin 2 word?

1. Wordt je mentor ook uitgenodigd voor het feest over drie weken?
2. Je zult zien, morgen word je opgeroepen voor een gesprek.

Slide 9 - Question ouverte

... je mij, dan verraad ik jou ook! (verraden)

Slide 10 - Question ouverte

Geloof maar niet wat zij zegt, ze ......(spelden) je maar wat op de mouw.

Slide 11 - Question ouverte

Onze tuin wordt rondom .....(begrenzen) door openbaar groen.

Slide 12 - Question ouverte

Dat ...... (verroesten) trommeltje kon je niet langer gebruiken.

Slide 13 - Question ouverte

Dat verroeste trommeltje kon je niet langer gebruiken. 

verroeste = voltooid deelwoord dat gebruikt wordt als bijvoeglijk naamwoord (voltooid deelwoord is verroest)

Regels:
- Eindigt het voltooid deelwoord op -en dan schrijft het bijvoeglijk naamwoord ook zo.
Voorbeeld:
De spiegel is gebarsten. De gebarsten spiegel.

- Eindigt het voltooid deelwoord op een -t of een -d, dan krijgt het bijvoeglijk naamwoord een -e.
Voorbeeld:
De schoenen zijn gepoetst. De gepoetste schoenen.
Zo simpel mogelijk dus, maar kijk en luister wel goed!
De prinses is gered. De geredde prinses. 
Vergelijk met: Het huis is rood. Het rode huis. 


Slide 14 - Diapositive

Na te schrijf je het bijvoeglijk naamwoord als infinitief. 

Voorbeeld:
De straat moet verlicht worden.
De te verlichten straat. 

Slide 15 - Diapositive

De kinderen keken uit naar de lang ... (verwachten) cadeaus.

Slide 16 - Question ouverte

De ... (stranden) walvis wordt goed verzorgd door de dierenverzorgers.

Slide 17 - Question ouverte

Werkwoorden uit het Engels
Het Nederlands heeft veel werkwoorden overgenomen uit het Engels: checken, racen, gamen. 

Zoals je ziet, zijn deze werkwoorden vernederlandst door de uitgang -en. Je vervoegt deze werkwoorden net zoals andere Nederlandse werkwoorden.


voorbeeld
checken – hij checkt – hij checkte – ik heb gecheckt
showen – hij showt – hij showde – ik heb geshowd

Slide 18 - Diapositive

Tips

Soms schrijf je een extra, onhoorbare e achter de stam. Zo voorkom je uitspraakproblemen:
racen – ik race - hij racet (niet: hij ract) - ik racete
timen – ik time - hij timet (niet: hij timt) - ik timede

Soms schrijf je twee medeklinkers aan het eind van de ik-vorm. Zo maak je duidelijk dat je het woord op z’n Engels uitspreekt:
paintballen – ik paintball - hij paintballt - ik paintballde
passen – ik pass - hij passt - ik passte
Maar:
stressen – ik streste

Als de stam eindigt op een sisklank, schrijf je -t (t.t.) en -te (v.t.):
crashen – hij crasht -  ik crashte
relaxen –  hij relaxt -  ik relaxte







Slide 19 - Diapositive

Saar ........ (skaten) elke dag naar school.

Slide 20 - Question ouverte

Mijn moeder heeft alle familieleden op de foto .......... (taggen).

Slide 21 - Question ouverte

Toen het bezoek weg was, ............
(crashen) Pim op de bank

Slide 22 - Question ouverte

Lars is op het laatste moment nog de zaal in … (sneaken).

Slide 23 - Question ouverte

Als de eigenaar de nieuwe naam even had …... (googelen), dan zou hij deze fout niet gemaakt hebben.

Slide 24 - Question ouverte