Kennisbasis Spelling

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
Kennisbasis NederlandsHBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Welk morfologisch principe is geschonden bij het werkwoord tussen haakjes in de volgende zin?

Ik (hep) om het juiste antwoord gevraagd.
A
principe van gelijkvormigheid
B
principe van overeenkomst

Slide 2 - Quiz

Welk morfologisch principe is geschonden bij het werkwoord tussen haakjes in de volgende zin?

De jongens (eindigten) diep in de nacht bij de Muur.

A
principe van gelijkvormigheid
B
principe van overeenkomst

Slide 3 - Quiz

Welk morfologisch principe is geschonden bij het werkwoord tussen haakjes in de volgende zin?

Een huis van steen (brant) lang niet zo goed als een houten huis.


A
principe van gelijkvormigheid
B
principe van overeenkomst

Slide 4 - Quiz

5. Welk spellingprincipe past een kind toe om de volgende woorden correct te spellen?
fonologisch principe
morfologisch principe
etymologisch principe
syllabisch principe
aap- apen
chauffeur
breedte
kat
bed - bedden
wekker

Slide 5 - Question de remorquage

Is grammaticaal inzicht nodig bij de spelling van de juiste werkwoordsvorm?

Slide 6 - Question ouverte

brandweer
A
fonologisch principe
B
etymologisch principe
C
regel van de gelijkvormigheid
D
syllabisch principe

Slide 7 - Quiz

leven
A
syllabisch principe
B
regel van de overeenkomst
C
fonologisch principe
D
etymologisch principe

Slide 8 - Quiz

bureau
A
fonologisch principe
B
etymologisch principe
C
syllabisch principe
D
regel van de gelijkvormigheid

Slide 9 - Quiz

pannenkoek
A
regel van de overeenkomst
B
regel van de gelijkvormigheid
C
fonologisch principe
D
syllabisch principe

Slide 10 - Quiz

hij wedt
A
regel van de overeenkomst
B
verdubbelingsregel
C
etymologisch principe
D
regel van de gelijkvormigheid

Slide 11 - Quiz

Controlevraag: welk woord kan met de elementaire spellingshandeling geschreven worden?
A
kraai
B
plein
C
straks
D
help

Slide 12 - Quiz

Zo rond groep 4 leren kinderen woorden spellen als ‘hond’, ‘hand’ en ‘paard’. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 13 - Quiz

'Taxi, centrum, rauw, hei'. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 14 - Quiz

'Schreeuw, gooi, bank, kleur'. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 15 - Quiz

'Vertrouwelijk - trouwen, slapen - schrapen'. Volgens welke spellingstrategie moeten deze woorden gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 16 - Quiz

'Strategisch'. Volgens welke spellingstrategie moet dit woord gespeld worden?
A
analogiestrategie
B
fonologische strategie
C
regelstrategie
D
woordbeeldstrategie

Slide 17 - Quiz

Welke spellingprincipes ken je?

Slide 18 - Carte mentale