Verleden tijd zwakke werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Welkom

TH1A

Stillezen

Wat weet ik al!

Herhaling:

-Je kunt een pvtt herkennen in een zin; 

-Je kunt een pvvt herkennen in een zin;

-Je kan een zin in een andere tijd zetten.

Hoe vind je de persoonsvorm ook alweer? Je hebt 2 manieren geleerd.

Doel van deze les

Aan het eind van deze les;

- kan ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd 

- kan ik de regel van 't ex- kofschaap toepassen

Regel van het 't ex- kofschip

Persoonsvorm

Een persoonsvorm is altijd een werkwoord. Maar hoe herken je een werkwoord?

Een werkwoord is vaak een woord dat je kunt doen of dat je overkomt. Je kunt een werkwoord ook vervoegen. Weet je nog wat dat is?

Een werkwoord vervoegen is:

Vervoegen

Waarschijnlijk heb je op de basisschool al geleerd dat je een werkwoord in verschillende vormen kunt zetten:

ik-vorm (stam)

jij-vorm (stam + t)

hij/zij-vorm (stam + t)
wij-vorm (infinitief/hele werkwoord)

De vt van zwakke werkwoorden

Een van de werkwoorden in een zin is de persoonsvorm. Je gebruikt een persoonsvorm in de verleden tijd (vt) als iets al gebeurd is.

Bij de meeste werkwoorden maak je de verleden tijd door achter de ik-vorm -de(n) of -te(n) te zetten. Deze werkwoorden noem je zwakke werkwoorden.

Zo schrijf je de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd

't ex kofschip

De regel is dus:

1. Hele werkwoord - en

2. Zit de laatste letter in 't ex kofschip?

3. ja=t  en nee=d 

VB: durven-en=durv, de 'v' zit er niet in, dus durfde(n)/gedurfd

LET OP!! DEZE REGEL GEBRUIK JE ALLEEN IN DE VT EN BIJ HET VD!!!

Tegenwoordige en verleden tijd

Als een werkwoord in de 'tegenwoordige tijd' staat, dan weet je dat het nu (en soms ook in de toekomst) gebeurt.

Als een werkwoord in de 'verleden tijd' staat, dan weet je dat het al gebeurd is.

Even oefenen...

Oefenen werkwoorden in de tt

Geef steeds van het volgende werkwoord de stam (ik-vorm) in de tegenwoordige tijd.

Laten we beginnen!

lopen
wandelen
gaan

schrijven
zijn
verven

Leren voor toets Nederlands

- Alinea 2: Onderwerp blz. 16

- Alinea 3: Hoofdgedachte: blz. 21

- Alinea 4: Tekstdoelen en soorten: blz. 26

- Alinea 5: Alinea's en kernzinnen: blz. 32

- Alinea 6: nleiding, middenstuk en slot: blz. 37

Oefenen werkwoorden in de vt

Geef steeds van de volgende werkwoorden de ik- vorm  in de verleden tijd.

Laten we weer beginnen!

computeren
lachen
kijken

eten
zitten
drinken

Zinnen in de tt en vt

Hoe kan je zien dat een zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat? 

           Let op: het heeft met de persoonsvorm te maken.

We gaan oefenen. Geef van de volgende zinnen aan of ze in de tt of de vt staan. Kijk goed naar de persoonsvorm.

Mijn vader praat elke dag met zijn goudvis.

1. tt
2. vt

De kok maakte vanochtend een lekkere omelet.

1. tt
2. vt

Weet jij wanneer we vrij zijn?

1. tt
2. vt

De zin van tijd veranderen

Je kan natuurlijk ook zelf een zin van tijd veranderen. Op deze manier kan je immers ook de persoonsvorm vinden. Soms gaat dat makkelijk en soms is dat wat lastiger. 

Laten we gaan oefenen!

Het meisje eet een broodje met kaas.

Ik ga de hele dag leren voor de toets.

Wist jij het antwoord?

De kinderen moesten op tijd naar bed.

Opdrachten

Maak de volgende opdrachten :

Maken vanaf blz. 242; opdracht 1, 2, 3, 4 en 5

Succes!