Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
H3.1 Kristallen
+
H3.2 Elektrisch geleidingsvermogen
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Geleiden van elektrische stroom
Slide 3 - Carte mentale
10 min. stil werken aan:
Lezen:H3.1 + 3.2
Maken:
1 (niet i en j) 3, 8, 12, 14 en 16
Slide 4 - Diapositive
Welke stoffen geleiden elektrische stroom?
Definitie:
Een stof geleidt elektrische stroom als tegelijkertijd aan de volgende twee voorwaarde nwordt voldaan:
De stof moet bestaan uit geladen deeltjes
De geladen deeltjes moeten vrij kunnen bewegen
Slide 5 - Diapositive
Geleiden van elektrische stroom als:
- er moeten geladen deeltjes zijn EN
- deze geladen deeltjes moeten vrij kunnen bewegen
Moleculaire stoffen: ongeladen deeltjes, dus GEEN geleiding
Zouten: geladen deeltjes (ionen), maar bewegen alleen vrij in de vloeibare fase. Dus geleiding alleen in vloeibare fase.
Metalen: geladen deeltjes (elektronen) en bewegen altijd vrij. Dus altijd geleiding.
Slide 6 - Diapositive
Molecuulrooster
Slide 7 - Diapositive
Ionrooster
Slide 8 - Diapositive
Metaalrooster
Metaalrooster
Slide 9 - Diapositive
Buigzaamheid
Metalen buigen, zouten niet.
Dit heeft te maken met hun roosters.
Slide 10 - Diapositive
Metaalrooster
Metaalrooster
Slide 11 - Diapositive
Ionrooster
Ionrooster
Slide 12 - Diapositive
Hoe kun je stoffen herkennen?
Formules van stoffen:
Moleculaire stoffen: niet-metaal atomen
Zouten: metaal + niet-metaal atomen
Metalen: metaal atomen
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
10 min. verder werken aan:
Lezen:H3.1 + 3.2
Maken:
1 (niet i en j) 3, 8, 12, 14 en 16
Slide 15 - Diapositive
Moleculaire stoffen bestaan uit moleculen. Waaruit zijn moleculen opgebouwd?
A
Ionen
B
Atomen
Slide 16 - Quiz
In welke 3 groepen kun je stoffen indelen op basis van hun elektrisch geleidingsvermogen?
A
Halogenen, Metalen, Zouten
B
Metalen, Niet-metalen, Zouten
C
Niet-metalen, Zouten, Moleculaire stoffen
D
Metalen, Zouten, Moleculaire stoffen
Slide 17 - Quiz
Wat voor soort stof is dit?
A
Zout
B
Metaal
C
Moleculaire stof
Slide 18 - Quiz
Waarom is in het ionrooster het chloride ion groter weergegeven dan het natriumion?
A
Het chloride ion is belangrijker.
B
Het chloride ion lost het eerste op.
C
Beide ionen zijn eigenlijk even groot, verschil is zo duidelijker.
D
Het chloride ion heeft meer elektronen.
Slide 19 - Quiz
Welke stof is een voorbeeld van een element?
A
B
C
D
Slide 20 - Quiz
Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof: Alcohol
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding
Slide 21 - Quiz
Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof: IJzeroxide
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding
Slide 22 - Quiz
Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof: Natriumfluoride
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding
Slide 23 - Quiz
Welke verbinding heeft de volgende ontleedbare stof: zwavel-di-oxide
A
ionaire verbinding
B
moleculaire verbinding
Slide 24 - Quiz
Wat is CO? En is CO een element of een verbinding?
A
cobalt, een element
B
cobalt, een verbinding
C
koolstofmonoxide, een element
D
koolstofmonoxide, een verbinding
Slide 25 - Quiz
Wat is een zout?
A
Een verbinding van een metaal en een niet-metaal
B
een verbinding van twee metalen
C
een verbinding van twee niet-metalen
Slide 26 - Quiz
Een verbinding is:
A
een atoom
B
een molecuul
C
een mengsel
D
een zuivere stof
Slide 27 - Quiz
Hoe heet een stof die verschillende soorten moleculen heeft?
A
zuivere stof
B
mengsel
C
element
D
verbinding
Slide 28 - Quiz
Welke letter geeft een zuivere verbinding aan?
A
A
B
B
C
C
Slide 29 - Quiz
Hoe heet een verbinding tussen een metaal en een niet-metaal
A
moleculaire stof
B
ionaire stof
C
atomaire stof
D
legering
Slide 30 - Quiz
In dit plaatje zie je:
A
een verbinding die ontleedt in twee ontleedbare stoffen
B
een verbinding die ontleedt in 2 niet-ontleedbare stoffen
C
een mengsel dat ontleedt in 2 niet-ontleedbare stoffen
D
een mengsel dat gescheiden wordt in 2 stoffen
Slide 31 - Quiz
Hoe heet een mengsel tussen twee metalen
A
moleculaire stof
B
ionaire stof
C
atomaire stof
D
legering
Slide 32 - Quiz
wat is het grootste voordeel van een legering?
A
goedkoper
B
sterker
C
makkelijker te bewerken
D
duurder
Slide 33 - Quiz
Welke legering bestaat uit koper en zink
A
Messing
B
Brons
C
Nordic gold
D
Soldeer
Slide 34 - Quiz
Wat is staal?
A
Een andere vorm van ijzer
B
Het metaal ijzer met daarin C-atomen
C
Het metaal ijzer met daarin Zn-atomen
D
Het metaal ijzer met daarin Sn-atomen
Slide 35 - Quiz
Wat is een goede eigenschap van Staal?
A
Staal is zacht
B
Staal is hard/sterk
C
Staal is niet buigzaam
D
Staal is erg goedkoop
Slide 36 - Quiz
Wat gebeurt er met staal als je daaraan nog meer koolstof toevoegt?
A
Het wordt harder
B
Het wordt zachter
C
Het wordt harder, maar breekt ook makkelijker
D
Het is niet meer buigzaam
Slide 37 - Quiz
Heb je wat aan deze les gehad?
A
B
Slide 38 - Quiz
Wat wil je dat de volgende les (nogmaals) wordt uitgelegd?
Slide 39 - Question ouverte
Moleculaire stoffen
Ongeladen deeltjes
Kunnen GEEN elektrische stroom geleiden
Molecuulroosters: Moleculen zijn volgens een bepaald patroon gerangschikt.
Afhankelijk van de molecuulstructuur welk patroon het rooster en dus het kristal aanneemt.
V.b. Zwavel, Suiker, Kaarsvet
Slide 40 - Diapositive
Zouten
Geladen deeltjes (positieve en negatieve ionen) => In vaste toestand NIET vrij bewegen, in oplossing WEL vrij bewegen.
Kunnen alleen opgelost elektrische stroom geleiden
Ionrooster: positieve ionen zijn geplaatst naast negatieve ionen => + en - trekken elkaar aan => stevig rooster.
Afhankelijk van de grootte en de lading van de ionen welke vorm het rooster en dus het kristal aanneemt.
V.b. Zinkchloride, Natriumchloride, Natriumfluoride etc.
Slide 41 - Diapositive
Metalen
Geladen deeltjes (elektronen) => Zowel vaste als vloeibare toestand bewegen de elektronen vrij.
Metaalatomen veranderen dan in positieve ionen => - en + trekken elkaar aan => Stevig Metaalrooster.
In vaste fase bewegen alleen de vrije elektronen, de positieve metaalionen blijven op hun plaats. In de vloeibare fase bewegen zowel de vrije elektronen als de positieve metaalionen.