Toets grammatica blok 4

OEFENTOETS grammatica
Inloggen
Start les
Pak al je Nederlands spullen
Pak je laptop start hem nog niet
Ga rustig zitten
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

OEFENTOETS grammatica
Inloggen
Start les
Pak al je Nederlands spullen
Pak je laptop start hem nog niet
Ga rustig zitten

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verdelen in zinsdelen
-    Dadelijk krijg je drie zinnen die je moet verdelen in zinsdelen.
-    Neem de zinnen over en zet strepen tussen de zinsdelen.
                                    voorbeeld:  
                                   ( In de pauze /  zitten  /  we /  vaak / buiten. )

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vorige week controleerde de conducteur alle kaartjes.

Slide 3 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn tante was haar kaartje opeens kwijt.

Slide 4 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

We vonden haar kaartje gelukkig onder mijn stoel.

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Bouwplannen 
Je krijgt nu twee keer een bouwplan. Welk zinsdeel ontbreekt?

(DUS ALLEEN WAT ER OP DE PLAATS VAN DE ........ MOET STAAN!)

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

wie of wat doet het? 

DE LERAAR
wat gebeurt er?

LIEP
wanneer? 

.........................
waar?

OVER HET SCHOOLPLEIN.
VAAK
IN DE PAUZE
SOMS
VASTBESLOTEN

Slide 7 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

wanneer?

GISTEREN
wat gebeurt er?

SCHREEUWDE
wie of wat doet het?

ANNELIES
hoe?

..................
TEGEN MIJ
NAAR HEM
VAN NIET
HEEL HARD

Slide 8 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Zinnen maken met een bouwplan.
Nu komen er twee bouwplannen. Maak goede zinnen met die  bouwplannen. Je hoeft alleen de zinnen op te schrijven. 

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

wat gebeurt er? wie of wat doet het? wanneer? waar?

Woonden ………………………. ……………….. …………..



Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

wie of wat doet het? wat gebeurt er? wanneer? wat?


……….... bedacht ………. ……..

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een werkwoordelijk gezegde?
A
Het woord dat voorop komt wanneer je de zin vragend maakt.
B
Het woord dat verandert wanneer je de zin in een andere tijd zet.
C
Alle werkwoorden die in de zin staan.
D
Het antwoord op de vraag: wie of wat?

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het werkwoordelijk gezegde.
Er komen nu 4 zinnen. Geef steeds het werkwoordelijk gezegde aan.

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom hebben katten snorharen?

wwg =
A
waarom
B
hebben
C
hebben snorharen
D
katten

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Met zijn snorharen kan een kat goed voelen.

wwg =
A
met zijn snorharen
B
kan
C
kan goed voelen
D
kan voelen

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij weet daardoor de grootte van een bepaalde opening.

wwg =
A
weet
B
hij
C
weet bepaalde
D
weet de grootte

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ook trillingen in de omgeving worden waargenomen.

wwg =
A
trillingen worden waargenomen
B
trillingen waargenomen
C
worden waargenomen
D
worden trillingen

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De persoonsvorm én het werkwoordelijk gezegde.

Er komen weer 4 zinnen.
Geef de persoonsvorm aan + het werkwoordelijk gezegde.

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Kunnen slakken zonder hun huisje leven?

pv: ….
wwg: ….
A
pv: kunnen wwg: leven
B
pv: kunnen wwg: kunnen leven
C
pv: leven wwg: kunnen leven
D
pv: slakken wwg: slakken leven

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een slak is door zijn huisje beschermd.

pv: ….
wwg: ….
A
pv: een slak wwg: is
B
pv: is wwg: beschermd
C
pv: is wwg: is beschermd
D
pv: een slak wwg: is beschermd

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Door een beschadiging aan zijn huisje kan hij sterven.

pv: …..
wwg: …...

A
pv: kan wwg: kan hij sterven
B
pv: sterven wwg: kan hij
C
pv: kan wwg: beschadiging sterven
D
pv: kan wwg: kan sterven

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dan wordt hij door een ander dier opgepeuzeld.

pv: …..
wwg: …..
A
pv: wordt wwg: een ander dier
B
pv: wordt wwg: opgepeuzeld
C
pv: hij wwg: wordt opgepeuzeld
D
pv: wordt wwg: wordt opgepeuzeld

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Weet je het nog? Woordsoorten.

Lidwoord (LW)
Zelfstandig naamwoord (ZNW)
Bijvoeglijk naamwoord (BNW)

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Peter rijdt op een elektrische fiets.

Benoem alle woorden in de zin.
A
znw-ww-vz-lw-bnw-znw
B
bnw-ww-vz-lw-bnw-znw
C
znw-ww-pers vnw-lw-bnw-znw
D
znw-bnw-vz-lw-bnw-znw

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions



Welk lidwoord (lw) gebruik je 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

schilderij 
A
de
B
het

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions



Welk lidwoord (lw) gebruik je 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

meisjes
A
de
B
het

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions



Welk lidwoord (lw) gebruik je 
bij het zelfstandig naamwoord (znw)?

compositie
A
de
B
het

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is het een trieste of een gelukkige glimlach?
een =
A
lw
B
znw
C
bnw

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De Italiaanse schilder Leonardo da Vinci maakte het meer dan 500 jaar in Frankrijk.
jaar =
A
lw
B
znw
C
bnw

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Nederland
A
lw
B
znw
C
bvn

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Rijst
A
lw
B
znw
C
bvn

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


A
znw
B
lw

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions



Wat is hier geen bijvoeglijk naamwoord?
A
rode
B
oude
C
zieke
D
meisje

Slide 33 - Quiz

Antwoord D: meisje.
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
De, het , een
B
Slimme, mooie, rode
C
Fiets, boek, volleybal
D
Lopen, werken, denken

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
B
Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
C
Dat is een werkwoord.
D
Dat zegt iets over het onderwerp.

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Benoem het onderstreepte woord:
De getrainde jongen rent hard.

- lidwoord

- zelfstandig naamwoord

- werkwoord

- bijvoeglijk naamwoord

- voorzetsel

A
bijvoeglijk naamwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Klaar!! afsluiten
Je sluit af door op het X te drukken.
Moeilijk?
Toets donderdag  16 januari  lesuur 6

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions