week 47: adjectives, adverbs past simple past continuous

• Engels
• MBO
• Studiejaar 1

Adjectives and adverbs

Bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden

Hoe maak je dit bijwoord: beautiful

Hoe maak je dit bijwoord: shabby

Hoe maak je dit bijwoord: sad

Hoe maak je dit bijwoord: subtle

Hoe maak je dit bijwoord: indescribable

Hoe maak je dit bijwoord: terrific

Hoe maak je dit bijwoord: good

The news made me incredible angry

1. goed
2. fout

I'd answer this question wrongly

1. goed
2. fout

That was a painful operation

1. goed
2. fout

Have I explained this well enough?

1. goed
2. fout

Anthony always eats so (slow).
The crows outside are squawking (noisy).

This is a (good) solution.
Your infection looks quite (nasty).

That's an (excellent) prepared pitch.
We don't (real) like pancakes.

Past simple vs past continuous

verleden tijd versus duurvorm verleden tijd

Past Simple

Iets vond in het verleden plaats

Signaalwoorden: last night, yesterday, last week etc.

Hele werkwoord+ed OF 2e rijtje onregelmatige werkwoorden.

We watched Game of Thrones last night.

We went to the supermarket yesterday.

past continuous

Iets was in het verleden op een bepaald moment aan de gang.

Vorm van to be (was, were) & werkwoord+ing

I, he, she, it > was 

You, we, they > were

We were watching Game of Thrones.

I was cleaning my room.

We (download) the new software last week.
I (work) when you (call).

I remember that day very well. It (be) a beautiful day. The sun (shine) and the birds (sing).

What (do) when I (call) you last night?
Carin (do yoga) while I (read) the newspaper.