V1 Grammatica 21 zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Welkom V1T
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom V1T

Slide 1 - Diapositive

Programma

  1. 10 minuten lezen
  2. H29 herhalen
  3. Onderwerp herhalen
  4. Grammatica 21: zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

10 minuten lezen

Slide 3 - Diapositive

ww-spelling vt.
Welke twee vormen zijn goed gespeld?
A
Duncan kleedde zich Ilse steunde hem
B
Duncan klede zich Ilse stotterden flink
C
Duncan werdt beter Zijn ouders juichten
D
Duncan gaf niet op Heel Nederland kijkt

Slide 4 - Quiz

Vervoeg het werkwoord in de gebiedende wijs:

(Branden) je vingers niet aan de hete kachel.


A
Brand
B
Brandt
C
Brant

Slide 5 - Quiz

Vervoeg het werkwoord:
De leraar (ontleden) op het bord een moeilijke zin.

(H3 ww-spelling)
A
Ontlede
B
Ontleede
C
Ontleedde
D
Ontleed

Slide 6 - Quiz

ww-spelling!
Het meisje (racen)...... gisteren in de bolide over Zanvoort.
A
racete
B
raceten
C
racette
D
racte

Slide 7 - Quiz

We hebben de werkwoordspelling ......
We hebben deze les dus al hard....
Nu weet ik precies hoe dit werkwoord .... moet worden!
herhaalt
herhaald
gewerkt
gewerkd
gespelt
gespeld
gespeldt

Slide 8 - Question de remorquage

Persoonsvorm
Voltooid deelwoord
veranderd
verandert
belooft
beloofd
verveelt
verveeld
verduisterd
verduistert

Slide 9 - Question de remorquage

persoonsvorm tt enkelvoud
persoonsvorm tt meervoud
persoonsvorm vt enkelvoud
persoonsvorm vt meervoud
voltooid deelwoord
bijvoeglijk naamwoord
besteed of besteedt
bestede
besteed
besteden
besteedden
besteedde

Slide 10 - Question de remorquage

(Engelse werkwoorden)
Hij (managen-vt)
A
managede.
B
managete.
C
managde.
D
managte.

Slide 11 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 12 - Quiz

Grammatica 20 onderwerp

Vandaag gaan we het zinsdeel onderwerp opfrissen/herhalen. 

Doel: Je leert hoe je het onderwerp herkent in een zin.

Slide 13 - Diapositive

Zindelen vinden

Slide 14 - Diapositive

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uitkomen.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 15 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
Door de zin vragend te maken
B
Door de vraag 'Wie of wat + gezegde?' te stellen
C
Door de vraag 'Wie of wat + onderwerp + gezegde?’ te stellen

Slide 16 - Quiz

Wat is het gezegde in een zin?
A
alle werkwoorden (zonder persoonsvorm)
B
de persoonsvorm
C
de zelfstandig naamwoorden
D
alle werkwoorden (met persoonsvorm)

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

De aarde warmt op als gevolg van menselijk handelen.
A
als gevolg
B
warmt
C
menselijk handelen
D
de aarde

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Een groot deel van de vluchtelingen maakt weinig kans op asiel.
A
een groot deel
B
vluchtelingen
C
een groot deel van de vluchtelingen
D
van de vluchtelingen

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Op maandag zijn alle musea gesloten.
A
maandag
B
zijn
C
alle musea
D
musea

Slide 20 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Het regent al dagen pijpenstelen.
A
Het
B
regent
C
al dagen
D
pijpenstelen

Slide 21 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Inleveren vóór 12 uur.
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 22 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Nu ook vissticks in familiepak.
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 23 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Pas op, glad oppervlak.
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 24 - Quiz

Grammatica 21: zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Doel: Je weet wat een zelfstandig werkwoord en wat een hulpwerkwoord is en je kunt deze soorten werkwoorden herkennen. 

Slide 25 - Diapositive

Wat is een hulpwerkwoord?
A
Een hulpwerkwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
B
Een hulpwerkwoord staat achteraan in een zin.
C
Een hulpwerkwoord bestaat niet.
D
Een hulpwerkwoord 'helpt' het zelfstandige werkwoord in een zin.

Slide 26 - Quiz

Welke uitspraak is niet waar?
1. Er staat altijd een hulpwerkwoord in de zin.
2. Hulpwerkwoorden helpen de zin een bepaalde tijd (tt/vt) te zetten.
3. Hulpwerkwoorden helpen de zin in een bepaalde vorm (bedrijvend/lijdend) te zetten.
4. Hulpwerkwoorden komen niet zelfstandig voor.
A
uitspraak 1
B
uitspraak 2
C
uitspraak 3
D
uitspraak 4

Slide 27 - Quiz

Wat is een zelfstandig werkwoord?
A
Een werkwoord dat de actie aangeeft in de zin.
B
Een werkwoord dat een ander werkwoord helpt.
C
Het voltooid deelwoord in de zin.
D
Het laatste werkwoord in de zin.

Slide 28 - Quiz


Welke uitspraak is niet waar?
1. Een zelfstandig werkwoord zegt wat het onderwerp doet.
2. Er kan altijd maar één zelfstandig werkwoord in de zin staan.
3. Er kunnen meerdere zelfstandig werkwoorden in de zin staan.
4. Als er één werkwoord in de zin staat, is dat altijd een zelfstandig werkwoord.




A
uitspraak 1
B
uitspraak 2
C
uitspraak 3
D
uitspraak 4

Slide 29 - Quiz

Ik heb gegeten
heb = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 30 - Quiz

Charles kan goed gamen.
kan = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 31 - Quiz

Ik heb altijd al willen vliegen.
vliegen = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 32 - Quiz

Ik fiets naar huis.
fiets = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 33 - Quiz

Ik ben naar de kapper geweest.
ben = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 34 - Quiz

Vandaag heb ik Nederlands.
heb = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 35 - Quiz

        Jij zal harder moeten werken.
HULPWERKWOORD
ZELFSTANDIG WERKWOORD
zal
moeten
werken

Slide 36 - Question de remorquage

        Ik heb deze week al twee keer pizza gegeten.
HULPWERKWOORD
ZELFSTANDIG WERKWOORD
heb
gegeten

Slide 37 - Question de remorquage

        Ik mag morgen gaan winkelen.
HULPWERKWOORD
ZELFSTANDIG WERKWOORD
mag
gaan
winkelen

Slide 38 - Question de remorquage

Hoe gingen de vragen over het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord?
A
Ik had een paar / veel fouten.
B
Ik had nauwelijks / geen fouten.

Slide 39 - Quiz

Opdracht maken
  • Ik had een paar / veel fouten --> maak opdracht 1 op pagina 87. 
  • Ik had nauwelijks / geen fouten --> maak opdracht 2 op pagina 87.
  • Jullie krijgen voor deze opdracht(en) 10 minuten de tijd, daarna bespreken we de antwoorden.
  • Klaar? Ga nog even in je leesboek lezen.



Slide 40 - Diapositive

Opdracht 1
a eten = zww
b staat ... klaar = zww
c hebben = hww, verbeterd = zww
d heeft = hww, geplaatst = zww
e konden = hww, ontgrendelen = zww
f wil = hww, maken = zww
g hebben = hww, moeten = hww, ontvluchten = zww
h heeft = hww, gedraaid = zww
i laat = hww, livestreamen = zww
Opdracht 2
c Cookies op websites verbeterden de afgelopen jaren het gebruiksgemak.
d Door de nederlaag tegen Rusland plaatste het Nederlandse curlingteam zich definitief niet voor de Olympische Spelen.
e Door een veiligheidslek ontgrendelden hackers duizenden telefoons.
f De actrice maakt zich sterk voor vrouwenrechten in Hollywood.
g In Californië ontvluchtten 200.000 mensen hun huis voor natuurbranden.
h Radiostation 3FM draaide donderdag een dag lang alleen maar liedjes van vrouwelijke artiesten.


Slide 41 - Diapositive

De fietsenmaker zou mijn fiets kunnen maken.
zou = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 42 - Quiz

De fietsenmaker zou mijn fiets kunnen maken.
kunnen = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 43 - Quiz

Ik ga op vakantie.
ga = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 44 - Quiz

Ik geef hem een cadeautje.
geef = ?

A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 45 - Quiz

Je eigen huiswerk kiezen.

(De vragen zijn te vinden via het linkje op SOM bij volgende week maandag.)

A
geen huiswerk, ik heb alles begrepen en beheers de soorten werkwoorden goed
B
vraag 1, 2 en 3 (online), ik begrijp het, maar wil nog even de puntjes op de i zetten
C
vraag 1 t/m 6 (online), ik vind de soorten werkwoorden nog lastig en er is nog wat werk aan de winkel

Slide 46 - Quiz

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 19 december
  • Huiswerk: eigen gekozen online huiswerkvragen + leren theorie p. 86 en 88
  • Meenemen: LAPTOP, boek, leesboek, schrift, pen en plenda
  • Programma: grammatica 22

Slide 47 - Diapositive

Slide 48 - Lien