Voorbeelden van verwijswoorden die verwijzen naar personen zijn: 'hij', 'zij', 'ze', 'hem', 'haar' en 'zijn'.
Dit lokaal is van meneer De Rooij. Hij is pauze aan het houden.
Daar loopt Joost. Ik krijg van hem nog vijf euro.
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Vidéo
De man klimt.
Hij draagt een veiligheidsgordel, die hem beschermt tegen het vallen.
Zijn helm geeft hem extra bescherming.
Waar verwijst "hem" in regel 2 naar? En hem in r. 3?
Slide 8 - Diapositive
Mannelijk/vrouwelijk
antecedent (the word that the reference word refers to) is mannelijk: hij, hem, zijn, deze en die. antecedent is vrouwelijk: zij, ze, haar, deze en die.
uitgangen vrouwelijk:
- heid - ing - te - teit
- nis - de - ij - uur
- st - ie - iek
- schap - ij - theek
niet vast te stellen? Dan is het mannelijk.
Slide 9 - Diapositive
Onzijdig
het, zijn, dit en dat.
namen van landen, provincies, steden, clubs, verkleinwoorden (fietsje) en alle het-woorden (dus ook "het meisje").
Ik woon in Nederland. Het land met zijn prachtige rivieren.
Slide 10 - Diapositive
Meest voorkomende fouten
- Onduidelijk of het antecedent een "de" of een "het" woord is.
"vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien"
- Onduidelijk of het antecedent mannelijk of vrouwelijk is.
"De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje"
Slide 11 - Diapositive
Task
verwijswoorden uit de zinnen halen, zet erbij waar het naartoe verwijst!
Find the reference word in the sentences. Write down the word that the reference word refers to.